Aardrijkskunde

2. Klimaatverandering

Gegeven door:
Sjors de Slager
Beschrijving Begrippen Examenvragen

Klimaatverandering. We kennen het begrip allemaal wel. Er is de laatste tijd veel sprake van opwarming van de aarde en dit resulteert in de verandering van klimaten op de wereld. Maar hoe komt deze opwarming nou tot stand en wat zijn de gevolgen hiervan? Als je examen doet in aardrijkskunde op havoniveau moet je hier enigszins antwoord op kunnen geven, en daarom hebben we hier een uitlegvideo aan gewijd.

Atmosferische circulatie

De verplaatsing van lucht in de atmosfeer via de grote circulatiecellen en windsystemen.

Broeikasgas

Gassen die door hun aardopwarmingsvermogen in de atmosfeer bijdragen aan het verhogen en in stand houden van de evenwichtstemperatuur van de aarde (het broeikaseffect).

Klimaatverandering

Wijziging van de kenmerken van het klimaat in een gebied door natuurlijke of menselijke oorzaken.

Natuurlijk broeikaseffect

Het verschijnsel dat de atmosfeer (vooral door de aanwezigheid van koolstofdioxide, methaan en waterdamp) een deel van de warmtestraling van de aarde tegenhoudt.

Ozonlaag

Een luchtlaag op een hoogte van 15-40 km in de atmosfeer waar de ultraviolette straling wordt geabsorbeerd en de aanmaak van ozon uit zuurstofmoleculen wordt bevorderd.

Versterkt broeikaseffect

Toename van het gehalte aan broeikasgassen in de atmosfeer, waardoor de atmosfeer meer warmtestraling van de aarde tegenhoudt en de temperatuur stijgt.

Zeespiegelstijging

De stijging van de zeespiegel door uitzetting van zeewater en door de opwarming die zorgt voor een extra toevoer van water door het afsmelten van ijs.

Dampkring

De dampkring, of atmosfeer, is een dunne deken van lucht om de aarde. De dampkring houdt onze planeet op een comfortabele temperatuur.

In het Taurusgebergte, in het zuidwesten van Turkije, vindt veel ontbossing plaats. Dit leidt in het omliggende gebied regelmatig tot overstromingen.

Leg uit dat ontbossing in het Taurusgebergte kan leiden tot overstromingen in het omliggende gebied. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

B1. Samenhangen en verschillen op regionaal niveau

B2. Samenhangen en verschillen op aarde