In deze video voor biologie gaan we verder met het onderwerp 'afweer van het organisme', met betrekking tot het lichaam. Hierin wordt de organisatie van de niet specifieke afweer behandeld en herhaald.
3. Niet specifieke afweer

Eencellig micro-organisme
Kleinste bouwsteen waar alle levende organismen uit zijn opgebouwd
Het grondplasma in de cel en de bijbehorende structuren
Bestaat uit microtubuli (buizen) en microfilamenten (vezels). Het is een netwerk dat allerlei dingen regelt in de cel. Het cytoskelet speelt ook een rol in de stevigheid en het regelen van transport.
Insluiten en verteren van ziekteverwekkers door fagocyten (macrofagen en granulocyten).
Het immuun worden voor een bepaalde ziekte, men is gedurende een bepaalde tijd niet meer vatbaar is voor een bepaalde ziekte.
Weerstand tegen een bepaalde ziekte. De immuniteit kan actief of passief verworven zijn.
Grote witte bloedcel, die fagocyteert.
Ziekteverwekkers.
Afweer gericht tegen 1 type ziekteverwekker.
Vetachtige stof die wordt afgegeven door de talgkliertjes die het haar en de hoornlaag soepel houden.
Hondsdolheid of rabiës is een besmettelijke virusziekte die onder mensen wereldwijd meer dan 50.000 dodelijke slachtoffers per jaar eist. De ziekteverwekker wordt overgedragen via speeksel door een beet van een besmet zoogdier. Dit hoeft lang niet altijd een dolle hond te zijn: vooral vleermuizen en vossen zijn berucht als gastheer. Het virus vermeerdert zich in de eerste fase na besmetting in de spieren. Als de concentratie virusdeeltjes hoog genoeg is, dringt het virus het zenuwstelsel binnen. In deze fase zijn de symptomen: lichte koorts, hoofdpijn, verminderde eetlust, keelpijn en misselijkheid. Via zenuwcellen bereikt het virus het centrale zenuwstelsel. Dan begint de neurologische fase van het ziekteproces met als symptomen: hyperactiviteit, nekstijfheid stuiptrekkingen en verlammingsverschijnselen. Bij ongeveer de helft van de patiënten treedt hydrofobie op. Dat wil zeggen dat bij het zien van vloeistof of bij een poging tot drinken spierspasmen ontstaan van de slik-, nek- en of ademhalingsspieren, met als gevolg 'schuim op de mond'. Uiteindelijk raakt de patiënt in coma. Als de zenuwen in het ademhalingscentrum aangetast worden, kan dit de patiënt fataal worden.
De eerste weken ontsnapt het virus aan het afweersysteem van zijn gastheer.
Op welke plaats bevindt het virus zich dan?
A - In het bloedplasma
B - In een cel
C - In het maagdarmkanaal
D - In de weefselvloeistof
B