Aardrijkskunde

8. Aardbevingen (deel 1)

Gegeven door:
Richard Mozes
Beschrijving Begrippen Examenvragen

Aardbevingen kunnen ontzettend veel schade aanrichten. Maar hoe komen ze eigenlijk tot stand? Waar begint een aardbeving? Dat en meer leer je in deze video met uitleg voor aardrijkskunde.

Aardbeving

Een schoksgewijze verplaatsing van stukken aardkorst (wanneer de wrijving overwonnen wordt) die leidt tot het ontstaan van trillingen. De trillingen verplaatsen zich van de aardbevingshaard (hypocentrum) naar de oppervlakte waar zich de schijnbare haard van de aardbevingen bevindt (het epicentrum).

Continentale korst

De aardkorst van continenten, deze bestaat voornamelijk uit graniet.

Epicentrum

De plek aan het aardoppervlak loodrecht boven het hypocentrum van de aardbevingen. Het is de schijnbare haard van de aardbevingen.

Hypocentrum

De plaats op een bepaalde diepte waar de aardbeving ontstaat.

Magnitude

De sterkte van een aardbeving volgens de schaal van Richter. Wordt weergegeven op een schaal van 0 tot 9.

Natuurramp

Een ramp ontstaan door een natuurlijke oorzaak waarbij sprake is van grote economische schade en/of veel slachtoffers. Onder andere aardbevingen, orkanen, vulkaanuitbarstingen en tsunami’s kunnen zorgen voor een ramp.

Plaatgrenzen

Grenzen van de platen waaruit de lithosfeer bestaat en die ten opzichte van elkaar bewegen.

Platentektoniek

Verklaart de bewegingen van de tektonische platen, waaruit de aardkorst bestaat.

Schaal van Richter

Schaal die de sterkte (magnitude) van aardbevingen aangeeft door de omvang van de trillingen te meten met een seismometer of seismograaf. Hierbij wordt gekeken naar de hoeveelheid energie die bij een aardbeving vrijkomt. Uiteindelijk wordt dit weergegeven op een logaritmische schaal van 0 tot 9.

Seismometer

Meetinstrument dat bestaat uit een stabiele massa met een naald, die de trillingen van een aardbeving op papier, op film of digitaal registreert.

Transforme plaatgrens

Een plaatgrens waar stukken oceanische korst of continentale korst langs elkaar bewegen. Op deze plaatsen komen vaak heftige aardbevingen voor, maar weinig vulkanisme.

Tsunami

Hoge vloedgolven in een kustgebied (tot wel dertig meter boven het normale peil) die het gevolg zijn van een sterke aardbeving onder de zee.

Gebruik de atlas. 

Bij de Aleoeten komen de volgende verschijnselen voor: de Aleoetentrog, aardbevingen en actieve vulkanen. Aardbevingen bij de Aleoeten leiden niet alleen tot gevaar op lokale en regionale schaal, maar ook op een andere schaal.

Leg dit uit. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

B1. Samenhangen en verschillen op regionaal niveau

B2. Samenhangen en verschillen op aarde

B3. De aarde als natuurlijk systeem en lokale effecten