Aardrijkskunde

9. Landschapszones en de veranderingen

Gegeven door:
Richard Mozes
Beschrijving Begrippen

Onze planeet kent veel verschillende soorten landschappen, ook wel landschapszones genoemd. Voor je eindexamen aardrijkskunde moet je deze kunnen benoemen, beschrijven en uitleggen wat de oorzaken zijn van de verschillen tussen deze gebieden, de zogeheten geofactoren.

B1. Samenhangen en verschillen op regionaal niveau

ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
ThumbnailPlay

Samenvatting voor aardrijkskunde: Landschapszones en de veranderingen


Landschappen op de aarde heb je in vele, vele gedaanten. Aardrijkskundigen willen daar een ordening in aanbrengen en oorzaken vaststellen, voor de verschillen.


Geofactoren

De oorzaken noemt men geofactoren. Geofactoren bepalen samen hoe een landschap eruit ziet

Deze geofactoren zijn:

  1. Gesteente, reliëf (hoogteverschillen in het landschap)
  2. Klimaat, lucht
  3. Bodem, water
  4. Begroeiing (flora)
  5. Invloed van dieren
  6. Invloed van mensen


Het landschap is een dynamisch systeem, voortdurend in beweging dus. Als één van genoemde geofactoren verandert, heeft dat vaak invloed op de andere. En het totaalbeeld verandert mee. Een rotsbodem met weinig water geeft andere begroeiing dan een zandbodem in een warm klimaat. 


Mensen reorganiseren de natuur. Vogels en insecten werken eendrachtig samen met planten en bomen. Het klimaat heeft vooral grote invloed op de begroeiing. Klimaatzones en begroeiing vormen samen de natuurlijke landschapszones op de aarde.


Landschapszones

We onderscheiden zes landschapszones:


Polaire zone

Ook wel toendra genoemd. De grond hier bestaat uit permafrost: permanent bevroren grond met veel sneeuw. De temperatuur komt hier nooit boven de tien graden Celsius. Er groeien geen bomen. In de zomer wordt de bovenste laag wat moerassig door de neerslag.


Boreale zone

Ofwel naaldwoud. Dit is het overgangsgebied tussen de polaire zone en de gematigde zone. Het heeft dus kenmerken van beiden. De winters zijn streng; slechts enkele maanden per jaar komt de temperatuur boven de tien graden. Je vindt er naaldwouden en er is weinig neerslag.


Gematigde zone

In de gematigde zone zien we zomergroen loofwoud en/of grassteppen. Er is sprake van een vochtig klimaat met gematigde temperaturen. Er zijn kleine verschillen in temperatuur tussen zomer en winter. De bovenste laag van de grond heet humus. Dit is vruchtbare grond, goed voor landbouw en dus is de gematigde zone meestal dichtbevolkt.


Subtropische zone

Ofwel mediterraan. Het is hier weer een stuk warmer dan erboven (vanaf een wereldkaart te zien), maar koeler dan in de tropen. Het hele jaar door kán er neerslag zijn, maar er zijn ook droge perioden.


Aride zone

Dit is een woestijn of een woestijn-steppe-gebied. Het is er warm en er is weinig neerslag, waardoor er ook weinig bomen zijn. Bovendien zit er in de bodem veel zout en kalk, wat ook niet bevorderlijk is voor bomen. Er kan wel op beperkte schaal akkerbouw plaatsvinden, vooral natuurlijk rond oasen, waar grondwater aan de oppervlakte kan komen, of nabij rivieren.


Tropische zone

Met een tropisch regenwoud en savanne. De gemiddelde maandtemperatuur komt hier nooit onder de achttien graden. Er is veel neerslag en een zeer diverse flora en fauna. Er komt hier een rode bodem voor, die rijk is aan ijzer, maar arm aan voedingsstoffen voor landbouw. Hoogstens zwerflandbouw is hier mogelijk: op bepaalde stukken grond kun je dan een paar jaar iets verbouwen, tot de grond is uitgeput en je moet verhuizen. 


De grenzen tussen deze zes zones zijn natuurlijk theoretisch, het zijn geen scherpe afgebakende grenzen. De overgangen zijn diffuus: geleidelijk.


Verandering van de landschapszones

De landschapszones kunnen veranderen. De veranderingen heten samen landdegradatie. Deze landdegradatie heeft vooral negatieve gevolgen voor de landbouw.


De veranderingen komen door menselijke ingrepen, maar ook door natuurlijke oorzaken. Zo zie je bijvoorbeeld dat door klimaatverandering - opwarming van de aarde - de grenzen van de landschapszones langzaam verschuiven. Natuurlijk verschilt de gevoeligheid voor landdegradatie per zone, i.v.m. de mogelijke combinatie van geofactoren die we in het begin noemden. Die vind je dan terug in zes vormen van landdegradatie die je moet kennen:


1. Verwoestijning

Een woestijn breidt zich langzaam uit naar andere gebieden, vooral dus in zones die grenzen aan een woestijn. Dit kan komen door direct menselijk ingrijpen, zoals overbeweiding (waarover straks meer) en of door klimaatverandering (heeft deels menselijke deels natuurlijk oorzaken, bijv. wanneer er minder neerslag valt en de grond droger wordt). Gevolgen van verwoestijning zijn o.a. verlies aan biodiversiteit en minder landbouw. Het kan zelfs tot erosie leiden. Maatregelen tegen verwoestijning: het aanplanten van bomen, minder begrazing, het plaatsen van windschermen, het gebruik van gewassen die tegen droogte kunnen en dus droogte-resistent zijn.


2.  Ontbossing

Mensen kappen bomen om er landbouwgrond van te maken. Dit kan in natte gebieden erosie tot gevolg hebben; het wegspoelen van grond. In droge gebieden kan er verdroging optreden. Het Amazonegebied in Brazilië is er een berucht voorbeeld van.


3.  Overbeweiding

Dit is het houden van te veel vee op een te klein gebied. De begroeiing wordt aangetast, en jonge plantjes zijn een smakelijk hapje voor het vee. Er ontstaan kale plekken en bodemerosie grijpt dan zijn kans.


4.  Uitputting

Er worden meer voedingsstoffen onttrokken aan de bodem dan er bij komen. Dit ontstaat vaak door overmatig landbouwgebruik


5. Bodemerosie

Dit is het wegspoelen of wegwaaien van de bovenste laag van de bodem. Vaak is dat juist de vruchtbare grond. Het komt soms door kappen van bomen, ontbossing, vooral op een helling. De wortels kunnen de aarde dan niet meer vasthouden. Het kan ook komen doordat de grond onbedekt is gelaten na een oogst. Gewoonlijk gaat dat wel langzaam: wanneer door verwering van gesteente een nieuwe bodem wordt gevormd. Vaak is er door ontbossing juist sprake van versnelde bodemerosie.


6. Verzilting

De laatste hier genoemde vorm van landdegradatie is verzilting. Dat treedt op als het zoutgehalte in de bodem toeneemt. Dit gebeurt wanneer water verdampt en het overgebleven zout in de bodem neerslaat. Dat is natuurlijk het geval met water dat uit zee komt, maar in al het water zit wel wat zout. Zo kan het gebeuren dat bij irrigatie, bevloeiing van het land, niet al het water wordt opgenomen door planten. Als de rest dan verdampt, blijft er een beetje zout achter. Op den duur komt er een zoutkorst in de bodem, waardoor plantengroei, ofwel landbouw, onmogelijk wordt. Drainage kan verzilting tegengaan. Dat is een systeem om dat overgebleven water meteen af te voeren.


Let bij het leren op de menselijke dan wel natuurlijke oorzaken.