Onze Producten Uitlegvideo's Engels Grammatica Grammatica

Relative pronouns (who, which, that, whose, where, when)

Gegeven door:

Jessie de Wilde

Beschrijving Begrippen

Hartelijk welkom allemaal, in deze video gaan we relative pronouns behandelen.

Aangeplakte vragen (question tags)

Aanwijzend voornaamwoorden (this, that, these, those)

Abbreviations (bijv. asap, GPS, DIY)

Active vs passive (basics + simple)

Active vs Passive (herhaling + continuous)

Bezit / bezittelijke voornaamwoorden

Bezit / bezittelijke voornaamwoorden (my / mine)

Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden (happy vs happily, etc.)

Bijwoorden van frequentie

Both, either, neither, all, every, each, none

Direct vs indirect speech

Future (going to, will, shall, present simple, present continuous)

Future (going to)

Gebiedende wijs / imperative (turn left)

Homophones

Hulpwerkwoorden

Hulpwerkwoorden (1)

Hulpwerkwoorden (2)

Hulpwerkwoorden (3)

Hulpwerkwoorden (could/couldn't, would/wouldn't, gerund -ing)

Hulpwerkwoorden (may, might, be allowed to)

Hulpwerkwoorden (must, have to, should, ought to)

If vs when

Interrogative pronouns

Lidwoorden

Meervoud

Much, many, (a) little, (a) few, lots of, a lot of

Much/Many

One vs ones

Ontkenningen (in present simple, past simple, present continuous, + overview)

Past continuous (basics + questions + negations)

Past perfect (basics + questions, negations)

Past simple (basics/regular + most common irregular)

Past simple (irregular + questions + negations)

Persoonlijke voornaamwoorden

Phrasal verbs (find out, take out, sleep over, etc.)

Prefixes/suffixes

Prepositions of directions

Present continuous (basics)

Present perfect (basics + questions + negations)

Present perfect continuous (basics + questions + negations)

Present simple (basics)

Rangtelwoorden

Reflexive pronouns (myself, himself)

Relative pronouns

Relative pronouns (who, which, that, whose, where, when)

Some/any

Some/any/something/anything/somebody/anybody/somewhere/anywhere

Suffixes/prefixes

Suffixes/prefixes (bijv. -ly, -able, -ment, -ship, un-, dis-)

Used to

Vergelijkingen

Vergelijkingen (large, larger, largest, more/most, as.....as)

Voorzetsels (prepositions, regular)

Vragen (in present simple, past simple, present continuous+ overview)

Woordvolgorde

Woordvolgorde (in combination with past simple)

Word order (focus on adverbs)

Words with silent letters