We begrijpen het als je nu wel een beetje klaar bent met alles wat met virussen te maken heeft, maar helaas zul je er toch nog even aandacht aan moeten besteden. Het onderwerp bacteriën en virussen maakt namelijk deel uit van de leerstof voor het biologie examen voor de havo. In deze samenvatting komen begrippen voor als RNA en prokaryoten. Het is belangrijk dat je begrijpt wat dit betekent. Om je kennis op te frissen kun je gebruik maken van de begrippenlijst die onder de video staat.
4. Bacteriën en virussen

Stoffen die bacteriegroei minderen
Het totaal van alle chemische processen in de cellen van een organisme.
Ribonucleïnezuur. Een bestanddeel van eiwitten die bestaat uit een streng van nucleotiden met één van de vier organische basen adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en uridine (U), dus zoals DNA , maar dan met uracil in plaats van thymine (T).
Organismen die cellen zonder celkern hebben; dit houdt in dat het DNA zich niet in een celkern binnen de cel bevindt maar los door de cel zweeft (bacteriën)
Kleine ringvormige stukjes DNA die in veel bacteriën voorkomen en zich daarin zelfstandig kunnen vermenigvuldigen
Een virus repliceert zich in de gastheercel
Zweepharen waarmee eencelligen (bacteriën) of voortplantingscellen zich voortbewegen in het water
Desoxyribo-Nucleic-Acid. Regelt via RNA de levensprocessen van de kern. Er zijn altijd 2 DNA strengen waarop erfelijke eigenschappen liggen, namelijk een streng van de vader en een streng van de moeder
Een ziekteverwekker die kleiner is dan een bacterie
Organismen waarvan de cel een celkern en intern membraan hebben (planten en dieren)
Overdragen van genen die zowel zichtbaar als onzichtbaar zijn op bijvoorbeeld je kinderen
Uit één cel bestaan
Virussen die bacteriën vernietigen
Een eencellig micro-organisme
De wand van de cel
Regelt alle levensprocessen in de cel
De kleinste bouwsteen waar alle levende organismen uit zijn opgebouwd
De complete genetische samenstelling
Voor een vermeerdering van het nageslacht zorgen
Bij paarden en pony's treedt soms plotseling een dodelijke ziekte op, waarbij onder andere sprake is van een verhoogde spierafbraak (bron 1). Wetenschappers uit Wageningen onderzoeken wat de oorzaak kan zijn van deze mysterieuze ziekte.
Bron 1:
De ziekte wordt atypische myopathie genoemd. Ze breekt vaak uit in het najaar en komt alleen voor bij paarden die in de wei staan. Meestal worden meerdere paarden uit dezelfde wei ziek. Paarden in een aangrenzende wei, met als enige afscheiding prikkeldraad, blijven vaak ongedeerd. De ziekte is niet specifiek voor bepaalde paardenrassen en voor het ontstaan van de aandoening in een groep paarden maakt het niet uit of de paarden verwant zijn aan elkaar.
Uit de tekst is af te leiden dat atypische myopathie waarschijnlijk geen erfelijke of besmettelijke ziekte is.
- Noteer waaruit blijkt dat de ziekte waarschijnlijk niet erfelijk is.
- Noteer waaruit blijkt dat de ziekte waarschijnlijk niet besmettelijk is.
Uit het antwoord moet blijken dat:
- het niet uitmaakt of de paarden verwant aan elkaar zijn / de ziekte niet specifiek voor bepaalde paardenrassen is;
- vaak (meerdere paarden uit dezelfde wei ziek worden, maar) paarden die in een aangrenzende wei lopen ongedeerd blijven / niet alle paarden uit dezelfde wei ziek worden