Duits

6. Meerkeuzevragen: aanpak en tips

Gegeven door:
Britt van Dee
Beschrijving Begrippen

In deze video voor het vak Duits wordt uitgelegd hoe je meerkeuzevragen kan aanpakken, en krijg je allerlei tips om tot het goede antwoord te komen. Viel Erfolg!

Er zijn nog geen begrippen voor deze video.
A1. Tekstverklaren

Samenvatting voor Duits - Meerkeuzevragen: aanpak en tips


Algemene tips en aandachtspunten

Voordat we gaan kijken naar de aanpak van meerkeuzevragen, is het belangrijk om de volgende zaken in je achterhoofd te houden:


  • De antwoordmogelijkheden staan altijd op alfabetische volgorde. Hierdoor kan het voorkomen dat je 5x achter elkaar B als antwoord hebt. Laat je hierdoor niet in de war brengen.


  • Als slechts een deel van de antwoordmogelijkheid een antwoord is op de vraag, dan is dit antwoord onjuist. De antwoordmogelijkheid moet namelijk in zijn geheel kloppen en een antwoord zijn op de vraag.


  • In de vragen en antwoordmogelijkheden worden vaak synoniemen gebruikt. Ben je bijvoorbeeld op zoek naar het woordje witzig in de tekst, omdat dit woord in de vraag of in de antwoordopties wordt gebruikt, maar kan je het niet vinden? Bedenk dan wat het woord betekent. Witzig betekent grappig. Het kan dus zijn dat in de tekst een synoniem staat, zoals humorvoll


  • Let goed op woorden als altijd, nooit, iedereen, elk, alle of andere soortgelijke woorden in de antwoordopties. Deze antwoordmogelijkheden zijn minder vaak juist. Denk je dat een antwoord juist is waarin bijvoorbeeld staat dat iedereen het er mee eens was – kijk dan goed in de tekst of dit ook echt het geval is. 


  • En, zu guter Letzt: lees altijd de vraag goed. Soms staan er woorden in als ‘niet’ of ‘geen’ en moet je dus juist op zoek naar een antwoord die in dat geval wellicht niet in overeenstemming is met de tekst. 


Hoe pak je meerkeuzevragen aan? 

Hoewel de vraagstellingen dus erg uiteenlopen, is de aanpak bij alle meerkeuzevragen hetzelfde: 


1. Oriënteer je op de tekst

Waar gaat de tekst eigenlijk over? Bekijk onder andere de titel, de eventuele afbeelding en de bron. Dit wordt ook wel oriënterend lezen genoemd. Meer hierover vind je terug in onze video over leesstrategieën


2. Neem alle vragen door

Neem daarna de vragen door voordat je de hele tekst gaat lezen. Zo weet je wat je een beetje kunt verwachten en kun je gaan lezen met de vragen in je achterhoofd. Daarna kun je alvast woorden of tekstgedeeltes markeren waarvan je denkt ze later bij de vragen nodig te hebben. Zo kan je later de antwoorden makkelijker terugvinden in de tekst. Bovendien is het niet altijd nodig om direct de hele tekst te lezen en heb je bij sommige vragen genoeg aan bepaalde tekstgedeeltes. 


3. Ga terug naar de vragen

Als je de tekst of tekstgedeeltes hebt gelezen, dan ga je weer terug naar de vragen. Dek dan de antwoordmogelijkheden af en bedenk eerst zelf een antwoord op de vraag. Komt jouw zelfbedachte antwoord overeen met één van de antwoordmogelijkheden? Dan weet je bijna zeker dat je goed zit! Bekijk alsnog de andere antwoordopties goed om te controleren of deze ook echt onjuist zijn. 


4. Bekijk alle antwoordmogelijkheden opnieuw

Vind je de vraag lastig en weet je niet direct een antwoord? Bekijk dan nog eens goed de antwoordmogelijkheden. Markeer eventueel het kernwoord of de kernwoorden van iedere mogelijkheid: wat staat in elke antwoordmogelijkheid centraal? Op die manier kan je gericht zoeken in de tekst wat hierover gezegd wordt. Let wel goed op: vaak vind je wel bepaalde informatie terug van een antwoordmogelijkheid, maar is dit niet per definitie een antwoord op de vraag. Houd daarom altijd bij het lezen en het zoeken naar een antwoord de vraag in je achterhoofd.


5. Positief of negatief?

Ben je dan nog niet helemaal zeker van je zaak? Bedenk dan eens of het tekstgedeelte waar de vraag over gaat positief of negatief van aard is. Kijk daarna nog eens naar de antwoordmogelijkheden. Zit er daar eentje tussen die dezelfde ondertoon heeft? Dan is dat vaak het juiste antwoord. 


6. Gatenvragen en juist/onjuist vragen

Gaten-tekstvragen en juist/onjuist-vragen zijn ook meerkeuzeopgaven. Bij een gatenvraag zal je ook A, B, C en D tegenkomen, bij de juist/onjuist-vragen heb je enkel de keuze tussen wel en niet als antwoord. Deze vraagsoorten hebben soms net even een andere aanpak. Hoe je bij deze vragen het beste te werk kan gaan, zie je in de bijbehorende video’s.