Economie

1. Prijselasticiteit

Gegeven door:
Henk de Beuker
Beschrijving Begrippen

In deze video met uitleg voor economie bespreken we wat prijselasticiteit nou precies inhoudt en hoe we dit kunnen toepassen aan de hand van voorbeelden!

Betalingsbereidheid

De hoeveelheid die een consument bereid is om voor een product te betalen

Budget

De hoeveelheid geld die een persoon, bedrijf, overheid of andere instantie te besteden heeft

Collectieve vraaglijn

De lijn die het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een product van de gezamenlijke kopers weergeeft. Het is de som van de individuele vraagfuncties

Individuele vraaglijn

Het verband tussen de prijs van een product en de vraag naar een product door één consument

Inkomenselasticiteit van de vraag

De mate waarin de vraag van een persoon naar producten stijgt bij een stijging van het besteedbaar inkomen van die persoon

Luxeproduct

Goederen of diensten die niet noodzakelijk zijn voor ons levensonderhoud (denk bijvoorbeeld aan sieraden)

Noodzakelijke of primaire goederen

Dit zijn producten waarnaar de vraag niet tot nauwelijks verandert bij een verandering van het inkomen. Denk hierbij aan water, dit is noodzakelijk voor ons om te leven!

Prijs

Het bedrag dat wordt betaald of gevraagd bij de verhandeling van goederen en/of diensten

Prijselasticiteit (van de vraag)

De mate waarin de vraag verandert bij een verandering in de prijs

Prijsinelastisch

De vraag reageert minder dan evenredig op een daling/stijging van de prijs. Hoe noodzakelijker het product, hoe inelastischer de vraag

Vraag

Hoeveelheid producten die de kopers willen kopen

A1: Marktvraag

A2: Marktaanbod

A3: Marktmechanisme

A4: Marktstructuur

A5: Kostenstructuur en opbrengsten

A6: Consumentengedrag

A7: Producentengedrag

A8: Marktfalen, overheidsingrijpen en welvaart

A9. Arbeidsmarkt

Samenvatting voor economie - Prijselasticiteit


Wat is de prijselasticiteit van de vraag?

De prijselasticiteit van de vraag wordt aangegeven via een getal, en dit getal geeft aan wat het effect is van een verandering in de prijs op de gevraagde hoeveelheid van een product. Dus: als de prijs van een product omhoog of naar beneden gaat, wat gebeurt er dan met de vraag? We weten ondertussen dat bij de meeste producten de vraag omhoog gaat als de prijs naar beneden gaat, en andersom. Hoe sterk dit effect is, dat weten we pas als we de prijselasticiteit weten.


Prijselasticiteit berekenen

De formule die we gebruiken voor de prijselasticiteit voor de vraag ziet er als volgt uit: We delen de procentuele verandering van de vraag, wat nieuwe q - oude q / oude q * 100 is, dat delen we door de procentuele verandering van de prijs, wat nieuwe prijs - oude prijs/ oude prijs * 100 is. Het is sowieso goed om te onthouden dat als je de procentuele verandering van iets wilt weten, dat je dan nieuw - oud / oud doet! Hier doen we dus procentuele verandering van vraag gedeeld door procentuele verandering van prijs. We krijgen hier een getal uit, en dat is dus de prijselasticiteit van de vraag.


Normaal gesproken, bij normale producten, is het zo dat als de prijs naar beneden gaat, dat de vraag dan dus omhoog gaat. Boven krijgen we dan dus een positief getal, want de vraag gaat omhoog. Nieuw is namelijk groter dan oud, en dus krijgen we een positief getal. De prijs gaat naar beneden, dus onder de deelstreep krijgen we een negatief getal, nieuw is namelijk kleiner dan oud. We delen dan een positief getal door een negatief getal, en dan krijgen we dus een negatief getal.


Bij een normaal product, waarbij de vraag dus omhoog gaat als de prijs naar beneden gaat, hebben we dus altijd een negatief getal voor de prijselasticiteit. Een kort voorbeeld. Stel de vraag stijgt met 6% als de prijs daalt met 3%. Dan vullen we dus in, 6% gedeeld door - 3% en dan krijgen we -2. De prijselasticiteit is dan dus -2. Dit betekent dus ook dat de vraag twee keer zo hard stijgt als dat de prijs daalt. Als de prijs met 1 omlaag gaat, dan stijgt de vraag met 2.


Elastisch product

Als de vraag harder stijgt dan dat de prijs daalt, en dus als de prijselasticiteit kleiner is dan -1, dan spreken we van een elastisch product. Een elastisch product is dus relatief gevoelig voor een prijsverandering. Vaak zijn dit producten die niet écht hard nodig zijn of makkelijk te vervangen zijn. Als iets dat je niet echt hard nodig hebt of iets dat je makkelijk kan vervangen voor iets anders namelijk duurder wordt, dan zal de vraag ernaar hard dalen, en andersom.


Als de prijselasticiteit groter is dan -1, dus deze ligt dichter bij nul, dan betekent dat, dat als de prijs daalt met 1, de vraag wel stijgt, maar met minder dan 1. De vraag stijgt dus minder hard dan dat de prijs daalt. Dan spreken we van een inelastisch product. Een inelastisch product is dus relatief minder gevoelig voor een prijsverandering. Dit zijn vaak producten die noodzakelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan medicijnen. Als die duurder worden, dan zal de vraag niet veel veranderen, aangezien we ze toch echt nodig hebben. Als de prijselasticiteit precies -1 is, dan stijgt de vraag precies even hard als de prijs daalt.


Effecten van prijselasticiteit

De prijselasticiteit heeft natuurlijk ook invloed op de omzet van een bedrijf. Een bedrijf kan bepalen hoe hoog het de prijs van zijn producten zet, maar dat heeft wel gevolgen voor hoeveel mensen het gaan kopen, dus voor de vraag. Laten we naar vier mogelijkheden kijken.


Ten eerste: stel, we hebben een prijsinelastisch product, dus de prijselasticiteit is groter dan -1, dichter bij nul. De vraag zal dus minder hard reageren dan de prijsstijging. Stel het bedrijf dat dit prijsinelastische product verkoopt doet de prijs naar beneden, dus de p daalt. Dan zal die dalende prijs ervoor zorgen dat de vraag stijgt, maar niet zo hard als dat de prijs daalt, aangezien het inelastisch is. De stijging in het aantal verkochte producten kan de daling in de prijs wat ze ontvangen per product dus niet goed maken, omdat het aantal langzamer stijgt dan dat de prijs daalt. De omzet, wat prijs keer aantal verkochte producten is, zal dan dus dalen.


Stel we doen de prijs van het inelastische product omhoog, dan zal de vraag dus dalen, maar minder hard dan dat de prijs stijgt. We krijgen dan dus meer geld per product door de hogere prijs, en verkopen minder producten omdat de vraag daalt. Maar, de vraag daalt minder hard dan dat de prijs stijgt, dus de omzet stijgt.


Goed, stel we hebben een prijselastisch product, dus de prijselasticiteit is kleiner dan -1.  De vraag stijgt dan dus harder dan dat de prijs daalt. Stel het bedrijf dat dit elastische product verkoopt doet de prijs naar beneden, dus de p daalt. Dan zal die dalende prijs ervoor zorgen dat de vraag stijgt, en harder dan dat de prijs daalt, aangezien het elastisch is. De prijs daalt dus een beetje en de vraag stijgt veel. De omzet, prijs keer afzet, zal dus stijgen. Andersom, als het bedrijf de prijs omhoog doet, dan zal de vraag dus hard dalen. De prijs stijgt dus een beetje en de vraag daalt hard. De omzet zal dan dus dalen.


Prijselasticiteit in een grafiek

We kunnen elastisch en inelastisch ook goed grafisch weergeven. Hoe elastischer het product is, hoe platter de lijn ligt. Dit is logisch, want als je de prijs p nu een klein beetje naar beneden doet, dan zal de gevraagde hoeveelheid q nu heel erg stijgen omdat de lijn heel plat ligt. Als het inelastisch is zal de lijn dus stijl zijn. Bij een daling in de p zal de stijging in de q nu niet heel groot zijn door de steile lijn. Dat is mooi te zien in de grafiek in de video.


Betalingsbereidheid en consumentensurplus

Twee termen die hierbij nog belangrijk zijn, en die je moet kennen voor je eindexamen, zijn betalingsbereidheid en consumentensurplus. De betalingsbereidheid van een consument is simpelweg de maximale hoeveelheid die een consument wil betalen voor een product. Het kan natuurlijk zo zijn dat een consument een hogere betalingsbereidheid heeft dan de prijs; hij of zij is dan dus bereid om een hoger bedrag te betalen dan dat nodig is.


Consumentenoverschot

Het verschil tussen deze maximale prijs en de daadwerkelijke prijs noemen we het consumentensurplus, oftewel het consumentenoverschot. Dit kunnen we ook weer mooi weergeven in een grafiek. We zien (in de video) een dalende vraaglijn en een rechte horizontale lijn voor de prijs. We zien dus ook dat er een driehoek ontstaat daartussen. Die driehoek geeft alle mensen aan die eigenlijk bereid waren om meer te betalen, maar dat niet hoefden te doen omdat de prijs lager ligt dan de betalingsbereidheid van die mensen. Het resultaat is het consumentensurplus.


Andere soorten elasticiteit

Naast prijselasticiteit hebben we ook nog andere soorten elasticiteit. We kijken dan dus niet specifiek naar hoe de prijs invloed heeft op de vraag naar een product, maar hoe een variabele invloed heeft op een andere variabele, bijvoorbeeld kruislingse elasticiteit, prijselasticiteit van het aanbod, en inkomenselasticiteit.


Kruislingse elasticiteit

Bij kruislingse elasticiteit verandert de prijs van het ene product en wordt er gekeken naar het effect op de vraag van een ander product. De formule is bijna hetzelfde als die voor normale prijselasticiteit, alleen is het nu dus van belang dat we erbij schrijven over welk product het gaat. We hebben dus product A en product B. Voor de formule krijgen we dan, boven de deelstreep de procentuele verandering van de vraag van product B. Dat is dus weer nieuwe vraag q van product B min de oude vraag q product B, gedeeld door de oude vraag q product B, keer 100. Onder de deelstreep krijgen we dan de procentuele verandering van de prijs van product A. Dus nieuwe p van A - de oude p van A / oude p van A * 100. We krijgen dan een getal wat de kruislingse elasticiteit aangeeft, dus het effect op de vraag van product A door een verandering in de prijs van product B. We geven dit aan met Ek, van elasticiteit kruislings.


Complementaire en substitutie goederen

De prijsverandering van een bepaald product kan dus een effect hebben op de vraag van een ander product; er is een kruislings effect. Maar wat dit effect precies is, hangt af van de relatie tussen de twee goederen. We kunnen daarbij twee soorten onderscheiden: complementaire goederen en substitutie goederen. Complementair betekent aanvullend en substitutie betekent vervangend. Complementaire goederen vullen elkaar dus aan. Denk aan fietsen en fietsbanden: hoe meer fietsen er verkocht worden, hoe meer fietsbanden er nodig zijn. Als de prijs van een fiets dan omlaag gaat, dan zullen er dus niet alleen meer fietsen verkocht worden, maar ook meer fietsbanden. Het verband tussen de prijs van fietsen en de vraag naar fietsbanden is dus negatief; lagere prijs fietsen zorgt voor hogere vraag fietsbanden. Het getal dat de kruislingse elasticiteit aangeeft tussen de twee, dus het getal dat uit de formule komt voor Ek is negatief.


Aan de andere kant hebben we substitutiegoederen. Deze vullen elkaar dus niet aan, maar vervangen elkaar juist. Denk bijvoorbeeld aan koffie en thee. Als koffie veel duurder wordt, dan zullen meer mensen thee gaan kopen, dus de vraag naar thee wordt hoger als de prijs van koffie stijgt. Het verband tussen de prijs van koffie en de vraag naar thee is dus positief, als het ene stijgt, stijgt het andere ook. Het getal dat de kruislingse elasticiteit aangeeft tussen de twee, dus het getal dat uit de formule komt voor Ek is positief.


Prijselasticiteit van het aanbod

De prijselasticiteit van het aanbod is eigenlijk hetzelfde als wat we in het begin hebben gedaan voor de vraag, maar nu simpelweg voor de aanbod. Dus: wat is het effect van een prijsverandering op het aantal aangeboden producten? De formule is ook hetzelfde, behalve dat we nu de verandering van aangeboden hoeveelheid Qa hebben, in plaats van Qv van de vraag. Deze prijselasticiteit van het aanbod is altijd positief. Als de prijs omhoog gaat wil de aanbieder namelijk altijd meer produceren, omdat hij of zij meer geld krijgt voor de producten. Als de prijs daalt, dan zal er minder worden aangeboden. Dit weten we ook nog van de aanbodlijn, die loopt ook omhoog, dus bij hogere prijs wordt er meer aangeboden.


Inkomenselasticiteit

Dan hebben we ook nog iets dat we inkomenselasticiteit noemen. Hierbij gaat het over de invloed die een verandering van het inkomen van iemand kan hebben op de gevraagde hoeveelheid naar producten. Dus: stel je inkomen gaat omhoog, wil je dan meer kopen van een product, en hoe veel meer dan? De formule hiervoor ziet er weer redelijk hetzelfde uit, alleen verandert nu onder de deelstreep niet de prijs van het product maar het inkomen van de consument. Dus boven de procentuele verandering in gevraagde hoeveelheid en onder de procentuele verandering van het inkomen. Hierbij kan weer onderscheid gemaakt worden tussen drie soorten producten.


Te beginnen bij luxegoederen. De naam zegt het al, dit zijn goederen die we kopen als luxe. Dit doen we dus alleen maar als we daar genoeg geld voor hebben. Zoals sieraden of dure auto’s. We kunnen dit niet meteen aan de formule zien, maar het is wel logisch om te bedenken dat we eerst een bepaalde hoeveelheid inkomen moeten hebben voordat we deze goederen gaan kopen. Er is dus een bepaalde drempel. Voordat we die inkomensdrempel hebben bereikt, kopen we dus geen luxe goederen. Daarna zal een stijging in het inkomen een grote stijging in het de vraag luxe goederen te weeg brengen. De inkomenselasticiteit is dus positief, want als er meer inkomen is gaat de vraag omhoog. Na een bepaalde drempelwaarde zorgt een stijging in inkomen dus voor een nog grotere stijging in de vraag naar luxegoederen, dus de inkomenselasticiteit is groter dan 1.


Dan hebben we noodzakelijke goederen. Dit zijn goederen die we hoe dan ook nodig hebben. Denk aan medicijnen, maar ook aan water en bepaalde basis voedingswaren. We gaan er op zich wel meer van kopen als we meer inkomen hebben, maar niet heel veel meer. De inkomenselasticiteit ligt dus tussen de 0 en de 1: meer inkomen zorgt wel voor meer vraag, maar niet heel erg veel meer. 


Tenslotte hebben we nog inferieure goederen. Dit zijn goederen waarvan we juist minder gaan kopen als we meer geld hebben. Denk bijvoorbeeld aan Euroshopper producten in de supermarkt. Als we weinig inkomen hebben, dan zullen we misschien vraag hebben naar hele goedkope diepvries ijsjes, maar als het inkomen dan stijgt, dan daalt de vraag daarnaar omdat we dan alleen nog maar dure ijsjes van de ijscoman om de hoek willen kopen. De inkomenselasticiteit ligt dan onder nul, dus die is negatief. Er is een negatief verband tussen het inkomen en de vraag naar dat product.


We kunnen dit weer in een grafiek weergeven. Bekijk hiervoor de video. We zien dat de noodzakelijke goederen geleidelijk stijgen met een stijging in het inkomen. We zien de luxegoederen hard stijgen met een stijging in het inkomen, en we zien dat de lijn pas begint na een bepaalde drempelwaarde. Tenslotte zien we een dalende lijn voor de inferieure goederen, dus we gaan steeds minder kopen als het inkomen stijgt.


Hiermee zijn we aan het einde gekomen van deze uitleg. Veel succes met leren voor het eindexamen economie en/of andere toetsen!