Geschiedenis

5. Het christendom en de islam (Kenmerk 9 & 10)

Gegeven door:
Rick Ouwehand
Beschrijving Begrippen

Op deze pagina bespreken we het eerste onderwerp van het derde tijdvak: christendom en de islam. We leggen je onder andere uit hoe deze twee grootste monotheïstische godsdiensten verspreid zijn over de wereld. Ook leer je hoe deze verspreiding nog steeds invloed heeft op onze samenleving. Let op: voor havisten zijn tijdvak 1 tot en met 4 alleen relevant voor SE’s; je hoeft dit niet te leren voor het eindexamen geschiedenis!

Monotheïsme

Een religie waarbij men in één god gelooft. Dit is het tegenovergestelde van polytheïsme.

Godsdienst

Het geloof in een god of meerdere goden. Wordt ook wel religie genoemd.

Kalifaat

Een staat die geregeerd wordt door een opvolger van de islamitische profeet Mohammed.

Bijbel

Het heilige boek van de christenen.

Soennieten

De grootste van twee hoofdstromingen binnen de Islam. Soennieten volgen naast de koran ook de soenna: de levenswijze van profeet Mohammed.

Sjiieten

De kleinste van twee hoofdstromingen binnen de Islam. Sjiieten zien Ali, de schoonzoon en neef van de profeet Mohammed, en zijn nakomelingen als de ware leiders van de islamitische wereld.

Missionarissen

Een persoon die door de katholieke kerk gezonden wordt om het geloof te verspreiden.

Kerstening

Het proces waarbij niet-christelijke volkeren zich, vaak massaal, tot het christendom bekeren.

Seculiere geestelijken

Priesters die gehoorzaamheid beloven aan de bisschop die hen wijdt.

Monnik

Iemand die vanuit religieuze overtuiging voor een speciale levensinvulling kiest. Een monnik leeft teruggetrokken en in een klooster.

Priester

Een persoon die religieuze handelingen verricht. Hij zorgt voor het contact tussen de mensen en (de) god(en).

A.1 Jagers en Verzamelaars

A.10 Tijd van televisie en computers

A.2 Grieken en Romeinen

A.3 Christendom en Islam

A.4 Steden en Staten

A.5 Ontdekkers en Hervormers

A.6 Regenten en Vorsten

A.7 Pruiken en Revoluties

A.8 Burgers en Stoommachines

A.9 Tijd van wereldoorlogen

Het christendom

Nadat christenen twee eeuwen lang werden vervolgd in het Romeinse rijk, werd aan het einde van de vierde eeuw het christendom tot staatsgodsdienst gekozen. Meer informatie over de eerste eeuwen van het christendom in het Romeinse rijk staat in de vorige samenvatting. De invoering van het christendom als staatsgodsdienst betekende niet dat het hele Romeinse rijk nu christelijk was. Eigenlijk was alleen Italië nog christelijk. Geleidelijk aan kwam hier verandering in. Het centrum van het christendom kwam in Rome te liggen, met als geestelijk leider de Paus.


Vanaf 450 n.C. begonnen monniken door Europa te trekken, om hun ware geloof ten gehore te brengen. Dit ging in een verhoogd tempo nadat Paus Gregorius I in 590 aan de macht kwam. Hij stuurde missionarissen (geestelijken die naar andere volken trekken om die tot hun godsdienst te bekeren) door heel Europa om het geloof te verspreiden. Het verspreiden van het christendom was volgens de bijbel een heilige plicht voor iedere christen.


Het machtsvacuüm

Het bekeren tot het christendom - dit wordt ook wel kerstening genoemd - ging hand in hand met een politieke ontwikkeling. Nadat de grip van het Romeinse rijk op Europa verslapte, ontstond er een machtsvacuüm. Meerdere volkeren in Gallië, de vroegere benaming voor Frankrijk, vochten voor het achtergebleven grondgebied en de macht in het gebied. Uiteindelijk werd deze machtsstrijd gewonnen door de Franken en ontstond er, je raad het al, het Frankische rijk.


Na vele oorlogen en het innemen van steeds grotere gebieden, ontwikkelden de Franken zich tot het machtigste volk in Noordwest-Europa. Nadat de leider van de Franken door zijn vrouw werd overtuigd om zich te bekeren tot het christendom, ontstond er een nauwe samenwerking tussen de katholieke kerk en de Franken. Ook resulteerde dit in de uiteindelijke dominantie van het christendom in Europa en het verdwijnen van de oude polytheïstische geloven.


Reguliere en seculiere geestelijken

In de middeleeuwen had je twee soorten geestelijken: de reguliere geestelijken en de seculiere geestelijken. De reguliere geestelijken waren monniken. Zij woonden meestal bij elkaar in een klooster of abdij en leefden hun leven in het teken van God. De seculiere geestelijke waren priesters. Priesters gaven leiding aan de kerk en woonden tussen de normale mensen. Naarmate het christendom steeds wijder verspreid raakte in Europa, nam de betekenis van de geestelijkheid toe. Rond de elfde eeuw werd het christendom uiteindelijk een volksgeloof, met een enorme aanhang.


De islam

Naast het jodendom en christendom ontstond er nog een derde monotheïstisch geloof: de islam. De islam ontstond toen Mohammed in 610 een visioen kreeg in Mekka. Mohammed moest het woord van Allah - een andere benaming voor God - verspreiden. De woorden die Mohammed had ontvangen van Allah werden opgeschreven in de Koran. In veel opzichten zijn de drie monotheïstische geloven met elkaar te vergelijken. Net zoals het jodendom en het christendom, is de islam een universele godsdienst en is het de taak aan de moslims om het geloof te verspreiden. Moslims moesten zich aan de Jihad houden. Jihad betekend letterlijk ‘inspanning gericht op het realiseren van een bepaald doel’. De islamitische jaartelling is net even anders dan de christelijke. Het begint voor ons in het jaar 622, het jaar dat Mohammed zich vestigt in Medina.


Het Arabisch schiereiland werd bewoond door meerdere stammen die in een constant conflict met elkaar waren. Mohammed wist deze stammen te verenigen onder de islam en creëerde zo een stamgemeenschap met hemzelf aan het hoofd. Dit was de basis voor een islamitisch rijk.


Toen Mohammed in 632 overleed, werd hij opgevolgd door Aboe Bakr, de schoonvader van Mohammed. Hij was net als Mohammed religieus- en politiek leider. De opvolger van de profeet noemen we Kalief, en de staat die de Kalief bestuurt heet een Kalifaat.


De eerste vier Kaliefen hadden een groot aanzien, voornamelijk door de veroveringen en beheersing van nieuwe gebieden. De expansie van het Islamitische rijk ging razendsnel, met de uiteindelijke beheersing van Egypte, het Perzische rijk, Noord-Afrika en Spanje in 720. Terwijl het Islamitische rijk bleef groeien, bleef de religieuze eenheid in gevaar. De opvolging van Mohammed was namelijk niet onomstreden en splitste de aanhangers van de Islam op in twee groepen: de soennieten en de sjiieten. De aanhangers van het soennisme gingen er van uit dat Mohammed geen opvolger had aangewezen, en steunden daarom het Kalifaat van Aboe Bakr. De sjiieten geloofden dat Mohammed zijn neef en schoonzoon Ali had aangewezen als opvolger. Uiteindelijk werd Ali Kalief vermoord in 661 en na zijn dood splitste de Islam zich op in deze twee groepen.


Tussen 690 en 700 nam de islam een steeds prominentere plek in in het dagelijks leven. Zo kwam er een islamitische munt en werd het Arabisch geïntroduceerd als taal van bestuur en wetenschap. Ook kwam er een vaste vorm van rechtspraak gebaseerd op de Koran, de Sharia.


Het einde van de groei van het islamitische rijk

Er kwam een eind aan de groei van het islamitische rijk toen de moslims werden verslagen door het Frankische leger, in de slag om Poitiers in 732. Het islamitische rijk was in iets meer dan een eeuw erin geslaagd om tot halverwege Frankrijk te geraken en enorme gebieden in Afrika en Azië in te lijven. Het lukte echter niet om een bestuurlijke eenheid te blijven. Gouverneurs van verschillende gebieden maakten zich in de negende eeuw los van het centrale gezag en het rijk versnipperde in kleine staten.


Joden en christenen hadden een redelijk comfortabele manier van leven in islamitische landen. Zo mochten ze hun eigen geloof behouden en werden ze niet vervolgd. Wel moesten ze extra belasting betalen, in aparte wijken wonen, mochten ze geen bestuursfunctie vervullen of trouwen met moslims.


Op cultureel en wetenschappelijk gebied bereikte het Islamitische rijk grootte hoogtes. Waar bij de christenen Griekse filosofen werden verbannen en de oude geschriften werden overschreven met religieuze teksten, gingen Arabische geleerden verder werken met de Griekse kennis en werden de werken vertaald. Deze geschriften werden in de late middeleeuwen weer belangrijk in het West-Europese denken.