Geschiedenis

16. Emancipatiebewegingen & democratisering (Kenmerk 34 & 35 & 36)

Gegeven door:
Rick Ouwehand
Beschrijving Begrippen

Met behulp van de uitleg op deze pagina kom je alles te weten over het tweede onderwerp van tijdvak 8: emancipatiebewegingen en democratisering. We bespreken onder andere de opkomst van deze bewegingen en de opkomst van politiek maatschappelijke stromingen. Hierna gaan we door naar tijdvak 9 van geschiedenis: de tijd van wereldoorlogen. Vergeet niet om ook die uitleg te bekijken!

A.5 Ontdekkers en Hervormers

A.6 Regenten en Vorsten

A.7 Pruiken en Revoluties

A.8 Burgers en Stoommachines

ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
A.3 Christendom en Islam

A.2 Grieken en Romeinen

A.1 Jagers en Verzamelaars

A.4 Steden en Staten

A.9 Tijd van wereldoorlogen

A.10 Tijd van televisie en computers

Emancipatiebewegingen

Aan het begin van de negentiende eeuw werden veel mensen zich meer en meer bewust van hun achtergestelde positie in de samenleving. Door zich te verenigen probeerden zij zich sterk te maken, om hun situatie te verbeteren. Deze verenigingen zorgden voor de emancipatie van meerdere groepen, zoals: de protestanten, rooms-katholieken, arbeiders en vrouwen. Hierbij verenigden arbeiders zich in vakbonden. Samen waren ze sterker dan één.


In 1848 werd in de grondwet de wet van vrijheid van onderwijs vastgelegd. Hierbij werden de openbare lagere scholen door de staat gefinancierd. Godsdienstige scholen moesten alles zelf betalen. De religieuze scholen waren het hier niet mee eens; het zou niet eerlijk zijn. Er ontstond een ruzie met de liberalen. Dit noemen we de schoolstrijd. Uiteindelijk werd dit conflict gewonnen door de confessionelen in 1917. Vanaf toen werden alle soorten onderwijs door de staat gefinancierd.


Het feminisme

Er ontstond een steeds grotere bewustwording onder vrouwen over hun achtergestelde positie. Zij begonnen zich, net als de arbeiders, te organiseren in een soort vakbonden. Dit was het begin van de vrouwen emancipatie, beter bekend als het feminisme. De doelen van het feminisme waren simpel. Ze streden voor vrouwenkiesrecht en minder achterstelling ten opzichte van de man. Het aantal meisjes dat naar school ging en vrouwen dat ging werken groeide gestaag. Dit gebeurde overal ter wereld.


Verzuiling

Een groot deel van de twintigste eeuw in Nederland stond in het teken van de verzuiling. Met verzuiling bedoelen we de verdeling in groepen in de samenleving met verschillende, maar gelijke overtuigingen. Deze zuilen leefden gezamenlijk, gescheiden naast elkaar. De grootste zuilen in Nederland waren: de katholieke, de protestants-christelijke, de socialistische en de liberale. Deze zuilen klonken door in veel aspecten van het dagelijks leven. Politieke partijen, media, onderwijs, vakbonden en zelfs sportverenigingen. Door de verzuiling waren er naast elkaar christelijke, katholieke en openbare scholen. Vanaf 1965 liep dit steeds meer terug en kwam er sprake van ontzuiling.


Monarchie in Nederland

In 1806 was Nederland een monarchie geworden, door Napoleon. Zijn broer, Lodewijk Napoleon, werd de koning van Nederland. Toen Napoleon viel, werd de zoon van de gevluchte stadhouder Willem V koning, dit was Willem I. België werd toen bij Nederland gevoegd. Er kwam een parlement en een grondwet. Dit veranderde alleen niks aan het feit dat Willem I nog steeds alles in zijn eentje kon beslissen. In 1830 scheidde België zich af van Nederland, hetgeen pas door Nederland erkend werd in 1839. Willem I had een enorm uitgavenpatroon; hij was een soort Kim Kardashian van de 19e eeuw. Daardoor ging Nederland bijna failliet. Toen in 1840 Willem I werd opgevolgd door Willem II, veranderde er eigenlijk niets. De Nederlandse bevolking had niets in te brengen en kon beter luisteren naar wat de koning te zeggen had.


Constitutionele monarchie

Er kwam steeds meer onvrede onder de bevolking. Er was geen ruimte voor inspraak, op of aanmerkingen over hoe het land werd bestuurd. Onder rijke en goed opgeleide burgers kwam er de wens om mee te beslissen. In Duitsland en Frankrijk heerste er dezelfde situatie. Er ontstonden rellen en vorsten werden afgezet. Willem II werd bang dat dezelfde situatie zou uitbreken in Nederland, en besloot in 1848 om liberaal te worden. Hij stond een deel van zijn macht af aan het parlement en liet een grondwet opstellen. In de grondwet werd vastgesteld dat het parlement meer inspraak zou krijgen in het bestuur. De koning zou aanblijven, maar de macht van de koning werd beperkt door de grondwet. Hierdoor was Nederland vanaf nu een constitutionele monarchie. Politieke besluiten werden niet meer door de koning genomen en hij werd onschendbaar. De verantwoordelijkheid van het bestuur kwam bij de ministers te liggen.


Censuskiesrecht

Dit betekende nog niet dat Nederland nu een democratie was. Een kleine groep mensen mocht de volksvertegenwoordiging kiezen. Deze groep bestond uit mannen die boven een bepaald bedrag aan belastingen betaalde. Als alleen de rijke laag van de bevolking mag stemmen, noemen we dat het censuskiesrecht. Voor vrouwen was het heel simpel: hoeveel geld je ook had, je mocht niet stemmen. Zodoende was het niet heel gek dat zij zich gingen verenigen om zo meer gelijkheid af te dwingen. De vraag van de socialisten om kiesrecht voor meer mannen, zorgde ervoor dat vanaf 1887 een grotere groep mannen, alléén mannen, ook het kiesrecht verkreeg.


Kiesrechten

Nog geen drie jaar later laaide de discussie over meer kiesrecht opnieuw op. Feministen wilden het vrouwenkiesrecht hebben. Nadat in 1901 de helft van de mannen het kiesrecht verkreeg, kwamen er protesten en handtekeningenacties opgang. Het kon niet lang meer duren voordat er een algemeen kiesrecht kwam.


Met de pacificatie van 1917 werd het algemene kiesrecht voor mannen aangenomen. Hier bovenop kwam de gelijke financiering voor bijzonder en openbaar onderwijs. Ook kwam het passief kiesrecht voor vrouwen. Vrouwen mochten nu wel gekozen worden, maar mochten zelf niet kiezen. Twee jaar later, in 1919, was het dan eindelijk zover en kregen ook de vrouwen het kiesrecht.


Restauratie

Nadat in Napoleon 1815 de slag bij Waterloo had verloren, probeerden de oude machtshebbers alles weer te herstellen zoals het vroeger was. Dit noemen we restauratie. Deze democratische revoluties hadden er echter ook voor gezorgd dat er een aantal nieuwe politieke stromingen waren ontstaan. Deze waren tegen de restauratie van de oude regimes.


Liberalisme

Het liberalisme wil zo min mogelijk inmenging van de overheid in het dagelijks leven van de burger. Ze willen een garantie van de burgerrechten, gelijkheid voor de wet en individuele vrijheid. De taak van de overheid was het zorgen voor de veiligheid en de vrije markt haar werk laten doen. Dit noemen we ook wel de nachtwakersstaat. Deze politieke stroming en zijn ideeën leefde vooral onder hogere burgerij.


Nationalisme

De tweede opkomende stroming van dat moment was het nationalisme. Het nationalisme gaat er vanuit dat de mens trouw is aan zijn eigen natie, staat of volk. Zij stelde dat de geschiedenis, cultuur en taal een volk tot een natie maakt. Het volk heeft een nationaal karakter nodig.


Er ontstond onrust in Europa door de opkomst van deze twee stromingen. Zij wilden opnieuw grote veranderingen zien. Na 1900 werd het nationalisme zelfs veelal een agressieve stroming.


Confessionalisme

Rond 1850 kwam het confessionalisme op. Het confessionalisme is een stroming die streeft naar de uitvoering van godsdienstige ideeën via de politiek. Zij zagen het christendom achteruitgaan en probeerden dit via de politiek tegen te gaan. De relatie tussen werkgever en werknemer was niet goed. Zowel de calvinisten als de katholieken streefden naar gelijke berechting van gelovigen. Katholieken waren in Nederland altijd al in de minderheid geweest, en calvinisten voelde zich ook achtergesteld. Daarom noemen we het confessionalisme ook wel een emancipatiebeweging.


Socialisme

Naarmate de negentiende eeuw vorderde werd ook het socialisme steeds populairder. Het socialisme is gebaseerd op gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit, met een eerlijke verdeling van macht en goederen en een sterke rol van de staat. Gelijkheid was heel belangrijk voor de socialisten: zij wilden af van de sociale verschillen. Deze stroming leefde voornamelijk onder de arbeiders in de samenleving.


ARP

In 1879 werd de eerste politieke partij opgericht in Nederland. Deze partij was van de confessionelen; de Antirevolutionaire partij, oftewel de ARP. De partij was sterk verbonden met de gereformeerde kerk en maakte zich sterk voor openbaar onderwijs en uitbreiding van het kiesrecht. De uitbreiding van het kiesrecht zorgde ervoor dat ze veel stemmen kregen.