Geschiedenis

17. Nieuwe wapens, wereldkapitalisme & verzet tegen imperialisme (Kenmerk 37 & 38 & 39)

Gegeven door:
Rick Ouwehand
Beschrijving Begrippen

Welkom op de geschiedenis pagina met uitleg over de eerste onderwerpen van tijdvak 9: nieuwe wapens, wereldkapitalisme en verzet tegen imperialisme. We bespreken onder andere de inzet van nieuwe wapens en de financiële crisis. Je kunt deze informatie goed gebruiken om te leren voor het geschiedenis examen, voor SE’s of voor toetsen.

A.5 Ontdekkers en Hervormers

A.6 Regenten en Vorsten

A.7 Pruiken en Revoluties

A.8 Burgers en Stoommachines

A.3 Christendom en Islam

A.2 Grieken en Romeinen

A.1 Jagers en Verzamelaars

A.4 Steden en Staten

A.9 Tijd van wereldoorlogen

ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
A.10 Tijd van televisie en computers

Nationalisme en militarisme

Rond het begin van de twintigste eeuw waren er hoge spanningen in Europa. Landen gingen zich meer en meer bewapenen en er ontstond een groeiend nationalisme. Nationalisme is een ideologie waarbij het eigen land centraal staat. Ook wel gezien als jezelf beter vinden dan andere landen. Deze groei in nationalisme kwam ook door het toenemende militarisme. De burgers waren trots op hun leger. Hier kwam ook nog eens bij dat veel landen bondgenootschappen of allianties sloten, om zo nog machtiger over te komen. Een oorlog leek haast onvermijdelijk.


Aanleidingen voor de Eerste Wereldoorlog

Op 28 juni 1914 kwam het startschot voor de Eerste Wereldoorlog. De Oostenrijk-Hongaarse troonopvolger Frans Ferdinand werd doodgeschoten in Sarajevo door Gavrilo Princip. Princip was een aanhanger van een Servisch nationalistische beweging.


Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren er twee strijdende partijen. Aan de ene kant had je Oostenrijk-Hongarije, Duitsland en Turkije. Deze noemde we de centrale mogendheden, of in het kort: de centralen. Hun tegenstander noemden zich de triple entente. Deze groep bestond uit Frankrijk, Engeland en Rusland. Later kwam hier nog een aantal landen bij, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten. De triple entente, plus de later bijgevoegde landen, noemen we de geallieerden van de Eerste Wereldoorlog.


Loopgraven en massavernietigingswapens

Door het moderne imperialisme werd deze oorlog al snel een wereldoorlog. Ook in de koloniën werd namelijk gevochten. Sommige mensen uit de koloniën werden ook naar Europa gebracht, om hier te vechten. Toen de oorlog begon was Duitsland aan de winnende hand. Maar al snel werd de opmars van de Duitsers gestuit en werd de oorlog een loopgravenoorlog. Het was moeilijk om een beslissende doorbraak te forceren. Veel soldaten verloren hun leven in de loopgraven.


Om de tegenstander te laten opgeven werden er nieuwe wapens bedacht die grote aantallen slachtoffers konden eisen bij de tegenstander. Massavernietigingswapens, zoals tanks en gifgas, werden voor het eerste gebruikt. We noemen de Eerste Wereldoorlog een ‘totale oorlog’. Dit betekent dat niet alleen de soldaten vochten, maar de gehele bevolking. Iedereen droeg bij aan de oorlog. Voor de gewone burger was het zwaar, voornamelijk door het gebrek aan voedsel.


Onbeperkte Duikbotenoorlog

In 1917 begon Duitsland een onbeperkte duikbotenoorlog. Zo probeerde het de tegenstander af te sluiten van materiaal en ander hulpmiddelen, die vanuit Engeland en de Verenigde Staten werden gebracht. Alle schepen werden aangevallen. Dit was een reden voor de Verenigde staten om zich bij de geallieerden aan te sluiten, met echte soldaten en niet alleen hulpmiddelen en wapens. Dit gebeurde in april. In hetzelfde jaar trok de Sovjet Unie zich juist terug uit de oorlog, vanwege de Russische revolutie. Een jaar later, in september 1918, bleek dat de centralen de oorlog niet meer zouden kunnen winnen.


Wilhelm II, de keizer van Duitsland, zag in dat doorvechten zinloos was. Hieruit volgde de wapenstilstand op 11 november 1918 , en daarmee was de Eerste Wereldoorlog afgelopen. Na de Eerste Wereldoorlog ging Duitsland van 1918 tot 1933 door als de Weimarrepubliek. De periode tussen beide wereldoorlogen noemen we het interbellum.


Economische wereldcrisis

De periode na de Eerste Wereldoorlog in de jaren twintig noemen we de roaring twenties. Er heerste een gevoel van optimisme, de economie zat in de lift en mensen dachten dat deze alleen maar zou blijven groeien. In 1929 kwamen mensen erachter dat de prijs van aandelen te hoog was geworden. Iedereen wilde zo snel mogelijk zijn aandelen verkopen, wat resulteerde in de beurskrach van 1929. Dit kwam doordat iedereen tegelijk zijn aandelen ging verkopen.


Mensen raakten hun spaargeld kwijt, banken gingen failliet en de prijzen stortten in. Veel mensen raakten werkloos, en Amerika kwam in een economische crisis terecht. Door de nauwe handelscontacten met Europa gebeurde al snel hetzelfde hier. Het leek het einde van het wereldkapitalisme. Herstel van de economie kwam pas in 1933, toen er actieve overheidsingrepen werden gedaan. Vanuit Amerika kwam de president Franklin D. Roosenvelt met de New Deal. Het enige niet kapitalistische land, de Sovjet Unie, had wel economische groei.


Verzet in koloniën

Er ontstond een groei van nationalisme in de koloniën, voornamelijk door invloeden vanuit Europa. Doordat de koloniale overheerser vaak wreed was en de inheemse bevolking onderdrukte, kwam er een groot gevoel van nationalisme in deze gebieden op. Via het onderwijs dat werd ingevoerd in de koloniën, kwamen de mensen hier in aanraking met ideeën over gelijkheid, democratie en vrijheid. Soldaten uit de Engelse koloniën die hadden meegevochten in de oorlog, stonden zij aan zij met de Europeanen. Van de Europese superioriteit bleef hierdoor niet veel meer over.


Tijdens het interbellum ontstond er een groeiend verzet in de koloniën tegen de overheerser. De Europeanen hadden juist het gevoel dat ze alles onder controle hadden. Alleen in de Engelse kolonie India werd het gezag minder. Hier lag Mahatma Gandhi aan ten grondslag, met zijn geweldloze protestacties. Gandhi wilde een nationale staat, gesticht op basis van gelijkheid. Hij was immens populair in India. Er ontstonden nationale protestacties en boycots. Rond 1930 kreeg de Indiaanse regering iets meer zelfstandigheid.


Soekarno

In Nederlands-Indië was er ook vraag naar meer onafhankelijkheid. Nederland liet dit ondanks opstanden niet toe. Er kwam een politieke partij: de PNI. De leider was Soekarno en hij eiste onafhankelijkheid. Soekarno was een goed spreker en door de slechte omstandigheden kwam de onrust tot uitbarsting in 1933. De opstand werd met harde hand door de Nederlanders neergeslagen. Leden van de PNI werden verbannen en er kwam censuur. De onrust werd tijdelijk wat minder.