Maatschappijwetenschappen

10. Invloeden sociale ongelijkheid, gevolgen democratisering en de verzorgingsstaat

Gegeven door:
Rogier Proper
Beschrijving Begrippen

In deze samenvatting voor maatschappijwetenschappen vertellen we je alles over verschillende sociale ontwikkelingen, sociale nivellering, hoe het overheidsbeleid tot een verzorgingsstaat leidt en nog veel meer. Vergeet niet om straks de examenvraag te maken!

digitalisering

De veranderingen die zich voltrekken in de maatschappij en de economie ten gevolge van de invloed van informatie- en communicatietechnologie

emancipatie

Streven naar gelijke rechten en zelfstandigheid.

post-industriële samenleving

Aanduiding in de sociologie en de economie van een klassenstructuur waarin niet meer het bezit van de technische middelen, maar kennis en informatie de belangrijkste maatschappelijke machtsfactoren zijn.

dienstensector

Alle bedrijven samen die winst willen maken met de producten die zij verkopen.

nivellering

Het proces waarbij men in een bepaald opzicht een gelijk(er) niveau probeert te bereiken.

democratisering

Het proces van democratiseren, het vergroten van inspraak.

sociale kwestie

Het sociale vraagstuk over het de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.

schoolstrijd

Was een sterk ideologisch geladen worsteling in het negentiende-eeuwse en twintigste-eeuwse Nederland over de vormgeving van het onderwijsbestel. Deze strijd mondde uiteindelijk uit in een algehele gelijkstelling tussen bijzonder onderwijs en openbaar onderwijs.

algemeen kiesrecht

Het systeem waarbij iedere burger kies- of stemrecht mag uitoefenen.

verzorgingsstaat

een sociaal systeem waarin de staat primaire verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van zijn burgers, zoals in kwesties van gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid en sociale zekerheid.

progressief belastingstelsel

Je betaalt procentueel meer belasting als je meer verdiend.

arbeidsmarkt

een economische en sociologische benaming voor de interactie tussen vraag naar en aanbod van arbeidskrachten.

marktwerking

het tot stand komen van een evenwichtsprijs voor een goed of voor een dienst, wanneer er een gegeven verhouding bestaat tussen vraag en aanbod.

bestaansminimum

Het bedrag waarvan de overheid vindt dat een persoon het minimaal nodig heeft om van te kunnen leven.

privatisering

het proces waarbij het eigendom van bedrijven en diensten overgaan van overheid naar de particuliere sector.

randvoorwaarden

de eisen waaraan moet worden voldaan om een specifiek proces plaats te kunnen laten vinden.

C1. Sociale Ongelijkheid en De Ladder

C2. (Politieke) Macht, Gezag en Conflicten

C3. Maatschappelijke invloeden op sociale ongelijkheid n politieke stromingen

Sociale ongelijkheid

We gaan beginnen met voorbeelden van sociale ontwikkelingen met gevolgen voor sociale ongelijkheid. Als eerste noemen we de stijging van het onderwijspeil en de gevolgen hiervan voor de arbeidsmarkt. Doordat het onderwijspeil in Nederland is gestegen in de afgelopen tientallen jaren en het aantal hoogopgeleiden is gegroeid, zijn er ook meer mensen met migratie-achtergrond en uit lage sociale milieus met een hoger onderwijspeil. Het gevolg is dat je relatief steeds minder migranten op de laagste sporten van de maatschappijladder ziet.


Ook is er de stijging van de loonkosten in welvarende landen, wat gevolgen heeft voor de werkgelegenheid en voor migratiestromen. De loonkosten in de Westerse ontwikkelde landen zijn relatief hoog geworden, in vergelijking met landen in Azië, Afrika of Zuid-Amerika. Het gevolg is dat grote industrieën zich vaak verplaatsen naar landen met lagere loonkosten en met een gunstiger belastingklimaat. Zo verdwijnt kapitaal en werkgelegenheid.


Als derde noemen we de digitalisering en grote sociale ongelijkheid als gevolg. Wie geen of nauwelijks toegang weet te krijgen tot de digitalisering, de nieuwe technologie in de maatschappij, zal deze dus ook niet of nauwelijks kunnen gebruiken om vooruit te komen of z'n positie te verbeteren. Gevolg: Een kloof ontstaat tussen hen en de bevoorrechten.


Een andere sociale ontwikkeling is de veranderende man-vrouw verhouding en de gevolgen hiervan voor de vrouw op de arbeidsmarkt. Door de vrouwenemancipatie, die begin vorige eeuw begon, kregen vrouwen langzaam meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Gevolg: De laatste tientallen heeft dat geleid tot andere gezinssituaties, waarbij mannen vaker dan voorheen voor huishouden en kinderen verantwoordelijk zijn. Het leidt dus tot meer sociale gelijkheid.


Als vijfde ontwikkeling: de stijging van het opleidingsniveau en de gevolgen voor bestaande diploma’s. De opleidingen zijn de laatste jaren niet alleen op een hoger niveau gekomen, daarmee ook de opleidingseisen vanuit werkgevers. Dat is vervelend voor degenen die dachten een waardevol diploma te hebben, want dat wordt nu steeds minder waard. Gevolg: 'Diploma-inflatie', die sociale ongelijkheid vergroot.


Als laatste noemen we de ontwikkeling van de postindustriële samenleving en de gevolgen hiervan voor de sociale positie van jongeren.

Het aantal werkzame mensen is relatief verschoven van de industrie naar de dienstensector. Dit verschijnsel is de oorzaak van een postindustriële samenleving, waarin om een hoger opleidingsniveau wordt gevraagd op de arbeidsmarkt. Vooral in de groep jongeren met en zonder hogere opleiding zie je grotere verschillen ontstaan. Met als gevolg toenemende verschillen in inkomen en status: en dus sociale ongelijkheid.


Sociale nivellering door democratisering

Misschien ken je de democratiseringsontwikkeling in Nederland ook van onze video's voor het vak geschiedenis. Het begon al halverwege de 19e eeuw met de Grondwet van Thorbecke, in 1848 om precies te zijn. Er kwam algemeen Kiesrecht (hoewel nog niet voor vrouwen), rechtstreekse verkiezingen, partijvorming en een parlement. In het begin was het alleen nog voor mensen met een bepaald inkomen weggelegd. Rijke mensen betaalden immers het meeste voor het instandhouden van de staat, vond men toen nog. Maar al in de jaren 60 van die 19e eeuw begon men te denken aan gelijke rechten voor alle burgers. Drie 'kwesties' hielden de gemoederen bezig en hielpen daarbij:


1. De zogeheten 'sociale kwestie' - Deze ging over de slechte leef- en arbeidsomstandigheden van arbeiders en hun gezinnen. Zij begonnen zich hiervan bewust te worden en zich te organiseren.

2. De schoolstrijd. - Dat is een strijd over de gelijkstelling, ook financieel, van het openbaar en bijzonder onderwijs, dat vooral door het christelijke groepen in de samenleving werd gepropageerd. Ze wilden hun eigen scholen.

3. De kiesrechtkwestie. - Ging over de vraag wie er wel of niet mochten stemmen en zich verkiesbaar stellen voor het parlement.


In 1917 was het zover. Toen mochten alle Nederlandse mannen stemmen (actief kiesrecht), maar vrouwen nog niet. Zij mochten wel gekozen wórden (passief kiesrecht). In 1919 mochten zij ook stemmen, en was er dus pas echt Algemeen Kiesrecht: voor iedereen boven de 21 jaar, ongeacht culturele achtergrond, geslacht of sociale status. De leeftijd is intussen verlaagd naar 18 jaar.


De ongelijkheid voor de wet tussen mannen en vrouwen bleef -afgezien van dat kiesrecht - nog lange tijd bestaan. Pas halverwege de 20ste eeuw kwam er méér wettelijke gelijkheid. Tegen het eind van die eeuw nam de sociale ongelijkheid tussen rijk en arm deels weer wat toe, doordat de sociale voorzieningen minder vanzelfsprekend werden toegepast. De verschillen tussen arm en rijk groeiden verder, in het bijzonder die tussen mensen met en zonder veel vermogen (bezit).


Verzorgingsstaat

Tot slot gaan we het hebben over de verzorgingsstaat. Nederland kenmerkt zich als een verzorgingsstaat. Dat is een staat die - vanuit vooral socialistische en christelijke opvattingen - zorgt voor het welzijn van de inwoners, en voor een eerlijkere verdeling van de welvaart. Het vermindert sociale ongelijkheid, door een aantal wetten en regelingen:


1. Met een progressief belastingstelsel en subsidies wordt de inkomensverdeling genivelleerd, meer gelijkgetrokken. Hoe meer je verdient, hoe hoger is het percentage van je inkomen dat je aan belasting moet betalen. De verschillen tussen arm en rijk worden daardoor kleiner.


2. Het onderwijsbeleid is zo dat alle kinderen tot hun zestiende verplicht onderwijs krijgen en dat het onderwijspeil overal van eenzelfde niveau is. In die zin hebben alle kinderen evenveel kansen en vermindert het de sociale ongelijkheid.


3. Er is zorg voor iedereen, ongeacht het inkomen. Mensen met fysieke en/of mentale beperkingen krijgen altijd zorg.


4. Er bestaat een zogeheten wijkgericht achterstandsbeleid. Dat wil zeggen: op gemeenteniveau wordt in de gaten gehouden dat er niet te grote sociale verschillen ontstaan tussen en in de wijken.


5. Er vindt arbeidsmarktbeleid plaats vanuit de overheid. De overheid helpt werkzoekenden passende arbeid te vinden. Bij werkloosheid wordt men soms zelfs verplicht werk te accepteren, om te voorkomen dan men te makkelijk een uitkering kan aanvragen. Wil je nog meer leren over de verzorgingsstaat? Kijk dan vooral de uitlegvideo!


Leren voor je examens met Digistudies!

Om meer te leren voor jouw eindexamen maatschappijwetenschappen kun je kijken naar de rest van de MAW video's! Samen met Digistudies word jij helemaal klaargemaakt voor jouw examens. Zo kun je waar en wanneer je wilt op jouw eigen tempo kijken naar onze uitlegvideo’s. Naast de video’s kun je ook leren met begrippenlijsten, quizvragen en oude examens.