Samenvatting voor Nederlands - Hoe maak je meerkeuzevragen?
In deze samenvatting bespreken we:
- Hoe meerkeuzevragen eruit zien;
- Hoe je deze vragen het beste kunt aanpakken;
- En we bespreken meerkeuzevragen die examenkandidaten lastig vonden.
Hoe zien meerkeuzevragen eruit?
In de video hierboven zie je eerst een voorbeeld van een meerkeuzevraag, zoals deze er vaak uitziet op een examen. Je zag die meerkeuzevragen trouwens ook al tegen in eerdere uitlegvideo’s over het examen Nederlands havo. De vraag begint met een zogeheten situatieschets: een uitgangspunt dus, een vaststelling. Kijk hier maar naar bron 1:
Dit is de informatie die je krijgt. Je leest dat het over kerncentrales gaat, die nog toekomst hebben. Er is een motie in de 2e kamer over aangenomen, en nu heeft de Minister van Economische Zaken een adviesbureau in de arm genomen. Dit adviesbureau heeft een rapport samengesteld: dat atoomenergie best kan concurreren met zon- en wind energie. (In tegenstelling tot wat uit andere onderzoeken blijkt.)
Voorbeeld meerkeuzevraag
Dat is wat er in de kern in deze bron staat. Na deze situatieschets komt dan de werkelijke vraag: Welk effect heeft het gebruik van de term “klantvriendelijk” hier? Zo luidt de vraag, en daarna krijg je de 4 mogelijke keuze-antwoorden:
De vraag…
Nou, eerste vraag voor jou is natuurlijk: wat is klantvriendelijk precies? Simpel: dat is vriendelijkheid voor de klant. Oké, wie is de klant? De minister van economische zaken, precies. Dus de tekst suggereert dat het onderzoeksbureau een advies heeft geschreven dat de minister graag wilde horen. En een minister wil een advies dat hem politiek goed uitkomt, mogen we vermoeden.
Antwoord A
Nou, als je deze nogal logische redenering volgt, kan je al beginnen met de vier keuze-antwoorden na te lopen. In A staat dat het bureau rekening hield met ALLE partijen, terwijl de vraag dus is: wat is het effect van klantvriendelijkheid, ofwel vriendelijkheid voor de minister.
Hij heeft er politiek voordeel van als dit rapport gunstig uitpakt voor het gebruik van atoomenergie. In de volgende zin in de tekst blijkt dat ook zo te zijn. Het rapport trekt een conclusie dat atoomenergie best kan concurreren met zon- en windenergie.
Het rapport is dus heel vriendelijk voor zijn 'klant', de minister. De term suggereert dat het onderzoeksbureau een rapport heeft geschreven dat expres positief is over het gebruik van nucleaire energie. We mogen dus denken dat A afvalt.
Antwoord B
Antwoord B zegt dat het bureau een ‘eerlijk rapport’ heeft geschreven. Maar er zijn meer partijen betrokken bij deze kwestie. Zij hebben een motie aangenomen in de kamer. Het rapport is echter niet voor hen vriendelijk, maar voor de minister, zegt de tekst. Dus, B valt ook af.
Antwoord C
C zegt: het is juist een helder rapport, voor politici en burgers. Dat zou kunnen, want het sluit klantvriendelijk niet uit. Maar ja, wat zegt het of het wel of niet helder geschreven is? Dat heeft niks met de vraag te maken.
Antwoord D
Nog eens kijken wat antwoordoptie D zegt, namelijk: het rapport is expres positief over het gebruik van nucleaire energie (en dus gebruik van kerncentrales), en dat zou dus geheel in het straatje van de minister passen, want… die wil gesteund worden door de partijen die de motie aannamen. Ofwel: D ligt het meest voor de hand. En dat is het juiste antwoord. Kijk ze alle vier maar nog eens na.
In de video hierboven behandelen we nog een ander voorbeeld van een meerkeuzevraag.
Hoe pak je meerkeuzevragen aan?
- Je moet natuurlijk de leesteksten en bronnen goed bekijken en intensief lezen, maar voordat je dat gaat doen is het handig om eerst de vragen te bekijken. Zo kun je gerichter lezen.
- Alles wat opvalt kun je daarbij onderstrepen, markeren en / of aantekeningen bij maken.
- Na het lezen van de bron ga je héél precies de vragen met bijbehorende antwoorden lezen. Doordat je de bron al goed gelezen hebt en aantekeningen hebt gemaakt, heb je al veel voorwerk gedaan. En kun je nu nog gerichter aan de slag.
- En nog een tip voor de meerkeuzevragen: weet je het niet? Vul ALTIJD wat in! Zeker bij meerkeuzevragen. Als je de vraag écht niet weet: gok dan iets. Meestal bestaan de meerkeuze-vragen uit 4 mogelijke antwoorden. Er is vast 1 antwoord waarvan je zeker weet dat dit het foute antwoord is. Dan zijn er nog 3 antwoorden over. Een kans van 1 op 3 dat je goed gokt!
- Vind je meerkeuzevragen moeilijk? Zorg dan dat je heel veel oefeningen met meerkeuzevragen maakt. Zodat je leert omgaan met deze vragen. Dit kan je bijvoorbeeld doen door te oefenen met oude examens, met Digi-oefening!
- Weet je het goede antwoord niet te vinden? Ga dan elimineren. Welk antwoord is volgens jou sowieso fout? Streep die maar vast weg. Blijf wegstrepen totdat je het goede antwoord over hebt gehouden.