Nederlands

3. Vragen of problemen oplossen

Gegeven door:
Renske Feenstra
Beschrijving Begrippen

Hallo, welkom bij deze uitlegvideo voor Nederlands, waarin we het hebben over het oplossen van vragen of problemen. We gaan kijken waar je op moet letten bij het maken van je examenvragen, zodat je straks goed voorbereid bent.

A1. Leervaardigheid

ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
ThumbnailPlay

Samenvatting voor Nederlands - Vragen of problemen oplossen


Vragen oplossen

De vragen die je krijgt bij de verschillende examenonderdelen, helpen je om te laten zien wat je weet en kunt. Denk aan de vragen: Wat betekent ..., leg uit: … , hoe zie je dat… Soms zijn die vragen in één woord, een paar woorden/zinnen of een kort stukje tekst te beantwoorden. Lees de vragen altijd helemaal goed door. 


Voorbeeld Nederlands examenvraag vmbo kb

Let op: we bespreken nu een tekst die je in de video hierboven kunt zien!


Vraag: Wat betekent: ‘aan het eind van zijn Latijn’? Kijk in de zinnen voor en na deze uitdrukking. Je ziet: ‘bijna dood’ en ‘aftakelende’. Dit zijn synoniemen: dezelfde betekenis, met andere woorden. Nu weet je wat het betekent!


Als je twijfelt of het antwoord niet direct weet, kun je daar op een aantal manieren mee omgaan. Ook als je de betekenis van een woord of begrip niet kent, kun je de volgende tips gebruiken.


Betekenis van een woord achterhalen

Je kunt vaak informatie afleiden uit de context; kijk naar afbeeldingen, lees de tekst rondom het woord of begrip dat je niet kent. Je kunt ook je woordenboek gebruiken. Zoek dan op het kernwoord: dus bij ‘klimaattop’ zoek je naar ‘klimaat’ en ‘top’ om de betekenis te achterhalen.

Ook kun je omschrijvingen gebruiken: probeer zo goed mogelijk te beschrijven wat je bedoelt.


Twijfels over vragen

Blijf bij twijfel niet te lang nadenken over een vraag. Ga verder met de volgende vraag en kom er later op terug, bij de controle van je werk. Soms kom je verderop in de tekst bijvoorbeeld nog informatie tegen die je kan helpen om toch het juiste antwoord te bedenken. Vul wel altijd iets in! Zeker bij meerkeuzevragen, want wie weet heb je het goed gegokt!


Vragen maken over teksten

Bij het onderdeel leesvaardigheid beantwoord je vragen over teksten. Over elke tekst worden meerkeuzevragen en open vragen (vragen die je zelf moet beantwoorden) gesteld. In die vragen kom je woorden tegen zoals: amuseren, conclusie, doel van een tekst, functie van een alinea, hoofdgedachte enzovoort. Dit zijn vaktermen van het vak Nederlands. Het is belangrijk dat je weet wat deze termen precies betekenen.


Open vragen maken

Zo maak je de open vragen:

  1. Lees de vraag goed en kijk wat je moet doen. Bijvoorbeeld:
  • Citeer een zin → Neem één zin uit de tekst over: niet meer, niet minder.
  • Citeer een zinsgedeelte... → Neem een stukje van een zin over (dus niet de hele zin).
  • Leg uit / verklaar… → Geef een uitleg in je eigen woorden (dus niet citeren).
  • Noem twee... / welke twee… → Schrijf twee dingen op (zelfs al moet je ervoor gokken). 
  • Gebruik maximaal 10 woorden


2. Lees het tekstgedeelte waarover de vraag gaat, nog eens precies.

3. Schrijf het antwoord op en controleer: past het antwoord bij de vraag?


Meerkeuzevragen maken

De meeste examenopgaven zijn meerkeuzevragen. Bij zo'n vraag krijg je de keus uit een aantal antwoorden. Het is de bedoeling dat je de letter van het beste antwoord kiest. Zo pak je een meerkeuzevraag aan:


  1. Lees de vraag en probeer hem voor jezelf te beantwoorden (kijk dus nog niet naar de antwoorden!)
  2. Lees dan pas de antwoordmogelijkheden. Lees ze allemaal.
  3. Kies het antwoord dat jij het best vindt.
  4. Weet je het niet zeker? Streep dan de antwoorden weg die zeker fout zijn. Kies uit de antwoorden die overblijven.


Tekst samenvatten

Bij één van de opdrachten op het Nederlands examen ga je een tekst samenvatten. In de opdracht staat hoeveel woorden je daarbij op z'n hoogst mag gebruiken. Ook staat erin welke 'elementen' je in de samenvatting moet verwerken. Zo maak je een samenvatting:


  1. Lees de tekst die je moet samenvatten, nauwkeurig door.
  2. Bekijk de lijst met 'elementen'. Maak van elk 'element' een vraag. Bijvoorbeeld: In de opdracht staat dat je aandacht moet besteden aan twee effecten van het drinken van frisdrank. Hiervan kun je de volgende vraag maken: “Welke twee effecten heeft het drinken van frisdrank?”
  3. Zoek in de tekst naar antwoorden op deze vragen. Streep de antwoorden aan.
  4. Maak van de antwoorden een goed lopende tekst, in volledige zinnen.
  5. Tel het aantal woorden en schrijf dat op. Kort zo nodig je samenvatting in.


Tekst schrijven

Op het centraal examen krijg je één of twee schrijfopdrachten. Zo'n opdracht begint met een beschrijving: een verhaal waarin jij de hoofdpersoon bent. Daarna komt de opdracht zelf: een brief schrijven, een affiche maken, enzovoort. Voor deze teksten heb je informatie nodig die je uit de beschrijving haalt. Zo pak je een schrijfopdracht aan: 


Vijf stappen methode

Gebruik de vijfstappenmethode:


Stap 1: Lezen

Lees de beschrijving en de opdracht nauwkeurig. Bedenk: Wat voor tekst moet ik schrijven? Wat is het het doel? Wat is het publiek?


Stap 2: Aanstrepen

Kijk goed: wat moet je allemaal in de tekst zetten? Streep deze informatie aan in je examenboekje.


Stap 3: Ordenen

Zet de gegevens die je moet gebruiken in een logische volgorde. Maak zo nodig een schrijfplan.


Stap 4: Schrijven

Werk je tekst uit op het werkblad.


Stap 5: Controleren

Controleer of je alle informatie goed in de tekst hebt gezet. Spoor taal- en spelfouten op en verbeter ze.


Examenopgaven controleren

Je bent vast blij als straks de laatste examenopgave op papier staat. De verleiding is groot om je werk in te leveren en weg te gaan. Toch kun je beter nog even blijven zitten. Elke fout die je nog verbetert, levert punten op. Zo kun je je examenwerk controleren:


Kijk je examenwerk na aan de hand van deze vragen:

  1. Heb je bij leesvaardigheid echt elke vraag beantwoord? Kijk of je bij elk vraagnummer iets hebt opgeschreven. Elk jaar zijn er leerlingen die vergeten vragen te beantwoorden. Zorg dat dat jou niet gebeurt.
  2. Staat bij elke meerkeuzevraag één hoofdletter? Misschien twijfelde je nog. Maak dan nu een keuze. Vul altijd wat in, want geen antwoord is altijd fout.
  3. Heb je je precies aan de opdrachten gehouden? Heb je niet meer dan tien woorden gebruikt, als er 'maximaal tien woorden' stond? Heb je precies één zin geciteerd, als je een zin moest citeren? 
  4. Is je handschrift overal goed te lezen? Zorg ervoor dat elk antwoord goed te lezen is. Als je iets verbetert, doe dat dan netjes. Een onleesbaar antwoord wordt fout gerekend.
  5. Heb je in de schrijfopdrachten nog taal- en spelfouten laten zitten? Elke slordigheid die je nu nog verbetert, kan je punten opleveren. Neem er dus de tijd voor om alles echt goed na te kijken.


Goed dat je keek naar dit filmpje waarin we hebben gekeken naar de belangrijkste aandachtspunten bij het maken van examenvragen. Je bent nu beter voorbereid en weer een stapje verder in de richting van je Nederlands examen. Veel succes!