Misschien heb je er al wel eens van gehoord: koopkracht, of inflatie. In de politiek en de economie wordt hier namelijk veel over gesproken. We gaan bekijken wat we hier nou allemaal precies mee bedoelen. We beginnen met een uitleg over de koopkracht, vervolgens kijken we naar inflatie, hoe dit tot stand komt, wat deflatie is, en hoe we inflatie en deflatie kunnen meten.
Koopkracht
Uit het woord kunnen we natuurlijk al een beetje opmaken wat koopkracht betekent. Met koopkracht bedoelen we namelijk; de hoeveelheid goederen en diensten die we kunnen kopen met het geld dat we hebben. Je koopkracht wordt dus groter als je meer geld hebt. Maar je koopkracht wordt niet alléén maar bepaald door hoeveel geld je hebt. Als de prijzen namelijk omhoog gaan, dan kun je minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld. In dat geval daalt je koopkracht. Jouw koopkracht wordt dus bepaald door jouw hoeveelheid geld en de hoogte van de prijzen van goederen en diensten. De algemene prijsstijging van goederen en diensten wordt inflatie genoemd in de economie.
Inflatie
Door inflatie, oftewel algemene prijsstijging, wordt ons geld dus in principe steeds minder waard. Stel je bijvoorbeeld voor dat je vandaag net zoveel geld hebt als gisteren, maar het algemeen prijspeil stijgt. Dan kan je vandaag minder kopen dan dat je gisteren kon. Om het nog concreter te maken; stel je voor dat je gisteren €100,- had en vandaag ook. Vandaag is alles twee keer zo duur. Gisteren kon je een hamburger kopen voor €5,-, maar vandaag kost het je €10,-. We konden gisteren dus twee keer zoveel hamburgers kopen als vandaag. Dit is hoe inflatie werkt. Zelfs als we elk jaar meer gaan verdienen, hoeft dat dus niet te betekenen dat onze koopkracht stijgt. Als de inflatie hoger is dan de stijging van jouw inkomen, dan kan je dus steeds minder kopen, en daalt je koopkracht zelfs!
Laten we daar nog een keer het voorbeeld met de hamburgers gebruiken. Stel we verdienen dus eerst €100 en een hamburger kost €5. We kunnen nu dus twintig hamburgers kopen met ons inkomen. Later stijgt ons inkomen naar €150 en stijgt de prijs van een hamburger naar €10. We kunnen nu maar 15 hamburgers kopen. Dus ondanks dat ons inkomen flink is gestegen, is onze koopkracht gedaald.
Internationale concurrentiepositie
Inflatie kan dus een daling van onze koopkracht als gevolg hebben, maar dat is niet het enige effect dat het kan hebben. Doordat ons geld steeds minder waard wordt door inflatie en we ook niet precies weten hoeveel dat zal zijn in de toekomst, kan het ook zorgen voor wat onzekerheid in het economische verkeer. Daarnaast is het zo dat als de prijzen in ons land hoger worden, dat andere landen minder graag dingen kopen in ons land. We zijn namelijk relatief duur geworden. Ze kunnen het goedkoper ergens anders kopen. We spreken dan van een verslechtering van de internationale concurrentiepositie.
Waarom stijgen prijzen?
Nou, laten we nu even kijken naar hoe het precies komt dat prijzen stijgen. Er zijn namelijk verschillende manieren. We zullen er drie bekijken.
- Als de vraag relatief groter wordt dan het aanbod, dan stijgen de prijzen. Als het aanbod bijvoorbeeld gelijk blijft en de vraag stijgt, dan willen meer mensen dus dezelfde producten kopen. Dan kunnen de aanbieders de prijs omhoog doen. Als de vraag gelijk blijft maar het aanbod daalt, dan stijgen de prijzen ook. Dezelfde hoeveelheid mensen willen namelijk producten kopen waar er minder van zijn, dus de aanbieder kan de prijs wederom omhoog doen. Ook kan het zo zijn dat het aanbod stijgt, maar de vraag nog meer. Ook dan kunnen aanbieders een hogere prijs vragen.
- Prijzen kunnen ook omhoog gaan omdat de kosten hoger worden voor producenten. Denk nogmaals aan de hamburger. Als de broodjes en het vlees ineens 2 keer zo duur worden voor de snackbar om in te kopen, dan is de kans groot dat de snackbar besluit om de hamburger in z’n geheel ook duurder te maken.
- Tenslotte kunnen prijzen ook omhoog gaan als bedrijven besluiten om hun winstmarge te verhogen. Stel normaals dat een hamburger €5 kost en dat daarvan €2 winst is voor de snackbar. De snackbar eigenaar kan ook besluiten dat hij een winstmarge van €4 in plaats van €2 wilt. Dit betekent wel dat de hamburger nu €7 kost voor de klant!
Deflatie
Dit alles heeft dus inflatie, oftewel een algemene stijging in de prijzen, als gevolg. Maar, het kan natuurlijk ook de andere kant op gaan, namelijk een daling in de prijzen. Dit noemen deflatie. Als we spreken van deflatie, en de prijzen dus dalen, dan kunnen we meer kopen met hetzelfde geld. Onze koopkracht stijgt dus door deflatie. Nu denk je misschien: Dan kan ik meer kopen! Deflatie is top! Maar dat is niet het geval, helaas. Deflatie is juist niet wenselijk. Als de prijzen namelijk steeds lager worden, dan gaan we wachten met dingen kopen.
Stel we willen een computer kopen die nu €1.000 kost, maar waarvan we weten dat die over 2 maanden €800 kost, dan zullen de meeste mensen nog wel eventjes wachten. Consumenten gaan door deflatie dus hun uitgaves uitstellen en minder kopen, omdat ze verwachten dat het later goedkoper kan. Als mensen minder kopen, dan gaan bedrijven minder produceren. En als de productie daalt, dan leidt dit vaak tot een afname van economische groei. En als de economische groei te sterk afneemt, dan kan dat weer leiden tot een recessie of crisis, en dat wilt natuurlijk niemand.
Prijspeil
Als laatste is het nog belangrijk om te weten hoe we een stijging of daling van het algemeen prijspeil kunnen meten. Hiervoor gebruiken we het consumenten-prijs-index-cijfer, of in het kort, het CPI. Voor dit consumenten-prijs-index-cijfer worden de prijzen bekeken van een bepaalde hoeveelheid vaste goederen en diensten. Ze kijken dan dus van bijvoorbeeld 1000 veel-gekochte goederen en diensten hoeveel de prijzen zijn gestegen of gedaald en nemen daar het gemiddelde van. Deze berekening is belangrijk, want als de lokale snackbar besluit om z’n hamburgers twee keer zo duur te maken, betekent dat natuurlijk niet meteen dat het algemeen prijspeil meteen omhoog gaat en dat er dus inflatie is. We moeten eerst weten of dit gemiddeld gezien zo is over een grote hoeveelheid producten. Het CPI wordt gemeten en bijgehouden door het Centraal Bureau voor de Statistiek, of in het kort, het CBS.