Wat zijn de functies van geld?
Er zijn drie functies van geld die we gaan bespreken: geld als ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel.
1. Geld als ruilmiddel
Om dit goed te begrijpen is het handig om eens na te denken over hoe het in de wereld ging voordat er geld was. Er was bijvoorbeeld een boer die melk produceerde, een bakker die brood bakte en een kleermaker die kleding maakte. Als de melkboer brood wilde, dan moest hij dat ruilen voor melk, en als de bakker een leuke jurk wilde kopen, dan was het maar hopen dat de kleermaker zin had in een lekker stukje brood, want anders kon er niet geruild worden. De producten moesten dus direct met elkaar worden geruild. We spreken dan ook van directe ruil.
Dit is best onhandig, want zoals gezegd; als op een bepaald moment even niemand is geïnteresseerd in jouw product, dan wilt dus niemand met je ruilen, en dan heb je geen eten, drinken of kleding. Daarom werd er iets anders bedacht: geld. Op deze manier kan de melkboer zijn melk ruilen voor geld, en daarna kan hij dat geld weer inruilen voor iets wat hij wil kopen. Het is dus veel flexibeler. We noemen dit handelen met geld ook wel indirecte ruil.
2. Geld als rekenmiddel
Naast geld als ruilmiddel gebruiken we het ook als rekenmiddel. Denk weer eens aan hoe het er aan toeging voordat er geld was. Hoeveel was een liter melk waard? Of bijvoorbeeld 10 broden? Of een jurk? Dat was niet zo makkelijk te zeggen, want we konden hooguit concluderen dat 10 broden bijvoorbeeld 20 liter melk waard waren, maar hoeveel jurken kunnen we daar dan van kopen? En wat nou als de kleermaker best een jurk wilt inwisselen voor 10 broden, maar niet voor 20 liter melk? Er was veel onduidelijkheid, en daarom was geld de goede oplossing. Een melkboer kan nu namelijk bepalen dat een liter melk 1 euro waard is, en een bakker dat een brood 2 euro waard is. We drukken de waarde dus uit in geld, en met dit geld kunnen we makkelijk rekenen. 100 euro plus 100 euro is namelijk veel makkelijker dan 30 broden plus 20 liter melk plus een jurk. We gebruiken geld dus als rekenmiddel.
3. Geld als spaarmiddel
Als laatste kunnen we geld ook gebruiken als spaarmiddel. Als we willen sparen, dan willen we hetgeen dat we nu over hebben bewaren, zodat we het in de toekomst kunnen gebruiken. Op zich zou de kleermaker best heel veel jurken kunnen maken en bewaren, maar het is de vraag of iemand die later wil ruilen voor iets. Melk en brood aan de andere kant kunnen we niet lang bewaren, dus voor de melkboer en bakker was het onmogelijk om te sparen. Geld kunnen we natuurlijk wél makkelijk bewaren om te sparen voor later. Tegenwoordig kunnen we het zelfs op de bankrekening zetten, en hoeven we het dus niet eens meer onder ons matras te verstoppen. Geld is daarom ook een handig spaarmiddel.
Geld maakt ruilen dus heel erg veel makkelijker. En omdat het makkelijker is om te ruilen, komt er meer beroepsspecialisatie. Dat wil zeggen; mensen kunnen zich gaan focussen op het maken van specifieke producten, want er hoeft bijvoorbeeld maar één iemand te zijn die heel veel geld voor dat specifieke product wilt betalen, en met dat geld kan jij dan weer van alles kopen. Terwijl, in het geval zonder geld, stel nou dat alleen de melkboer bereid is ergens heel veel voor te betalen: dan zit je met 100 liter melk. Het zorgt dus voor beroepsspecialisatie, en dit is bevorderend voor de maatschappelijke arbeidsverdeling. Oftewel: in de maatschappij kunnen de verschillende soorten arbeid beter verdeeld worden.
Wat voor soorten geld zijn er?
We bespreken twee soorten, namelijk chartaal geld en giraal geld. Allereerst chartaal geld. Dit is het geld dat we in onze hand kunnen houden, oftewel cash, dus de briefjes en muntjes waarmee we kunnen betalen. Het giraal geld is het “digitale” geld, dus wat er op je bankrekening staat. Door te pinnen verander je giraal geld in chartaal geld (dus van bankrekening naar cash). Je kunt ook chartaal geld naar giraal geld veranderen door het te storten (dus cash storten naar je bankrekening).
Credit- en debetsaldo
Als we geld op de bankrekening zetten, dan kunnen we aan ons banksaldo zien hoeveel geld we op de rekening hebben staan. Doorgaans is dit een positief getal, wat betekent dat we nog geld hebben dat we kunnen uitgeven of sparen. Als we meer dan nul euro op de bank hebben staan, een positief getal, dan spreken we van een creditsaldo. Onthoud goed, credit is positief saldo. Je hebt vast wel eens gehoord van “krediet opbouwen”, wat betekent dat je goed bezig bent, zodat je je later misschien een foutje kan permitteren. Dat is een beetje hetzelfde hier. Als je een creditsaldo hebt, dan heb je geld op de rekening staan dat je later kan gebruiken. Dus, credit = positief.
Over dit creditsaldo kunnen we rente ontvangen. We noemen dit dan logischerwijs creditrente. We krijgen dan rente in de vorm van geld van de bank uitbetaald, omdat wij een positieve hoeveelheid geld bij hun op de rekening hebben staan. Maar, het kan soms ook een negatief getal zijn. Dit betekent dat we minder dan nul euro hebben, en dus nog geld moeten betalen aan de bank. Dit noemen we een debetsaldo. Dus debet = negatief. Over dit negatieve debetsaldo betalen we debetrente. Nu moeten wij dus rente in de vorm van geld aan de bank betalen, omdat zij nog geld van ons krijgen. We lenen dus eigenlijk geld van ze, en dat kost ons helaas weer extra geld. Als we minder dan nul euro hebben, en dus een debetsaldo hebben, dan spreken we ook wel eens van rood staan.
Als onze hoeveelheid geld omhoog of naar beneden gaat, doordat we bijvoorbeeld iets kopen of salaris krijgen uitbetaald, dan spreken we van een saldo mutatie. Dus, saldo mutatie = verandering van het saldo. Tenslotte, als we onze geldzaken online regelen, en dus “online bankieren”, dan spreken we ook wel van telebankieren.