We gaan het hebben over inkomen. We zullen beginnen met het bespreken van de verschillende productiefactoren die geld kunnen opleveren. Vervolgens kijken we naar de drie categorieën van inkomsten vormen die we moeten kennen, en we sluiten af met het bespreken van de inkomensverschillen en de Lorenz-curve.
Productiefactoren
Er wordt in de wereld een hele hoop geld verdiend. Dit wordt mogelijk gemaakt door vier productiefactoren, namelijk: kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap. Deze productiefactoren maken de productie dus mogelijk. Een makkelijk ezelsbruggetje om deze vier productiefactoren te onthouden is KANO. We krijgen namelijk KANO als we de eerste letters van de vier productiefactoren nemen.
Kapitaal - Hiermee bedoelen we dat we geld verdienen doordat we iets bezitten dat door de mens is gemaakt of bedacht. We zullen hier zo een aantal voorbeelden van bespreken.
Arbeid - Dit is de meest voor de hand liggende productiefactor. Dit zijn namelijk simpelweg de verschillende soorten inkomen die voortvloeien uit het verrichten werk.
Natuur - Dit is het geld dat we verdienen doordat we iets bezitten dat niet gemaakt of bedacht is door de mens. Denk aan een stuk land met vruchtbare grond, of water of lucht.
Ondernemerschap - Als vierde en laatste productiefactor hebben we nog ondernemerschap. Dit is de moeilijkste, omdat deze vaak lastig te onderscheiden is van arbeid en kapitaal. Het is namelijk vaak een combinatie van beide. Onder ondernemerschap verstaan we vaak dat je eigenaar of mede-eigenaar van een bedrijf bent. Omdat je eigenaar bent, zou je het dus ook kunnen zien als kapitaal. Daarnaast werk je als ondernemer doorgaans ook in het bedrijf waarvan je eigenaar of mede-eigenaar bent, dus je levert ook arbeid. Ook kan je als ondernemer gebruik maken van de natuur, denk bijvoorbeeld aan boeren met een stuk land. Die gebruiken de natuur, maar worden ook gezien als ondernemers. Ingewikkeld, maar belangrijk om het onderscheid te kennen!
Voor je examens is het belangrijk om te weten dat het nationaal inkomen bestaat uit alle inkomens die voortvloeien uit deze productiefactoren van binnen een land. Het nationaal inkomen van Nederland is dus alle inkomen bij elkaar opgeteld dat voortvloeit uit de net besproken productiefactoren in Nederland.
Welke inkomensvormen zijn er?
We moeten voor het eindexamen ook drie categorieën van inkomen kennen, namelijk het inkomen uit arbeid, het inkomen uit bezit en het inkomen uit overdrachten. We moeten bij verschillende inkomstenbronnen weten uit welke productiefactor het voorkomt en in welke categorie van inkomen we het plaatsen. We zullen nu een aantal inkomstenbronnen plaatsen onder de drie categorieën en daarbij vernoemen uit welke productiefactor dit voortkomt.
De drie categorieën: Inkomen uit arbeid, inkomen uit bezit en inkomen uit overdrachten, en de vier productiefactoren kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap.
Inkomstenbronnen die vallen onder arbeid
Een voorbeeld van een inkomstenbron die onder inkomen uit arbeid valt is het salaris. Dit is namelijk het geld dat je krijgt voor jouw gewerkte uren. Ook krijg je vaak vakantiegeld. Dit geld wordt bij jouw loon opgeteld en krijg je vaak één keer per jaar uitgekeerd. Je kan er soms ook voor kiezen om het vakantiegeld gewoon elke maand uitbetaald te krijgen bij je normale salaris. Ten derde is er ook nog “loon in natura”. Dit betekent dat je voor je gewerkte uren uitbetaald krijgt in goederen of diensten. Je zou bijvoorbeeld kunnen helpen bij het opbouwen van de locatie van een concert, en in ruil daarvoor het optreden mogen bijwonen. Je werkt dan als het ware voor een kaartje. Voor alle deze drie inkomstenbronnen is de achterliggende productiefactor natuurlijk arbeid.
De laatste inkomstenbron in de categorie inkomsten uit arbeid is winst. Winst is typisch iets dat zowel arbeid als ondernemerschap als productiefactor kan hebben. Een ondernemer kan namelijk winst maken met zijn of haar onderneming, vaak door ook arbeid te leveren. Maar de winst komt vaak ook voort omdat de ondernemer het hele bedrijf of een deel van het bedrijf bezit, dus we kunnen winst ook bij inkomen uit bezit opschrijven. En zoals we eerder besproken hebben noemen we geld verdienen doordat we iets bezitten dat de mens gemaakt of bedacht heeft: kapitaal.
Dus samengevat, winst schrijven we onder inkomen uit arbeid, met als productiefactoren arbeid en ondernemerschap, én we schrijven winst onder inkomen uit bezit, met als productiefactoren kapitaal en ondernemerschap.
Inkomstenbronnen die vallen onder bezit
Dan gaan we verder met andere inkomstenbronnen die vallen onder inkomen uit bezit. Als we geld bezitten en op de bank zetten of uitlenen, dan krijgen we daar rente over. Die rente is dus een inkomstenbron die voortkomt uit het bezit van geld. De productiefactor die hierbij hoort is kapitaal (het komt namelijk voort uit het bezit van iets dat de mens gemaakt of bedacht heeft).
Daarnaast is we nog een inkomstenbron die we dividend noemen. Als we in het bezit zijn van een deel van de aandelen van een bedrijf, - het bedrijf is dan dus deels van ons - en het bedrijf maakt winst, dan kan je als aandeelhouder een deel van de winst krijgen. Dat noemen we dus dividend. De productiefactoren die hier bijhoren zijn kapitaal, aangezien we in het bezit zijn van een deel van het bedrijf, en ondernemerschap, omdat dit bezit vaak voortkomt uit ondernemerschap.
Een andere inkomstenbron is huur. Als we huizen bezitten, inkomen uit bezit dus, dan kunnen we dit huis verhuren, en dit levert natuurlijk geld op. De productiefactor is weer kapitaal. Als laatste hebben we bij inkomen uit bezit nog pacht. Dit is eigenlijk bijna hetzelfde als huur; we verdienen namelijk geld omdat we een stuk land bezitten. Omdat een stuk land niet iets is dat door de mens gemaakt of bedacht, is de achterliggend productiefactor niet kapitaal maar natuur, en noemen we het dus niet huur maar pacht.
Inkomstenbronnen die vallen onder overdracht
Dan hebben we nog de laatste categorie van inkomen, namelijk inkomen uit overdracht. Hierbij komen geen productiefactoren kijken, aangezien er geen extra waarde wordt geproduceerd. Het is enkel een herverdeling van geld, dat wordt gedaan door de overheid. Voorbeelden hiervan zijn: alimentatie, dat is geld dat een ouder dat niet meer of weinig voor een kind zorgt betaalt aan de ouder die wel voor het kind zorgt, of kinderbijslag, dat is geld dat ouders krijgen van de overheid voor het opvoeden van een kind. Ook is er bijstand, dat is geld dat mensen krijgen die geen werk hebben en geen werk kunnen vinden. Daarnaast kun je denken aan subsidies en toeslagen, zoals bijvoorbeeld huursubsidie. Dat is geld dat je kan krijgen om een deel van je huur te betalen. Als laatste benoemen we het verkrijgen van een studiebeurs of studiekostenvergoeding, dat is geld dat je kan krijgen om je studie te bekostigen.
Inkomensverschillen
Verschillen in inkomens leiden tot verschillen in consumptie. Dat wil zeggen: mensen met verschillende hoeveelheden geld kopen verschillende dingen. Iemand met een hoog inkomen, en dus veel geld, heeft meer koopkracht en waarschijnlijk andere preferenties (voorkeur). Iemand met veel geld zal waarschijnlijk meer luxe dingen kopen, zoals dure auto’s of luxe vakanties. Verschillen in inkomsten leiden dus vaak voor een verschuiving in consumptie. Bij een laag inkomen kopen mensen meer inferieure goederen; dat wil zeggen goederen waarvan mensen minder gaan kopen als ze meer geld hebben, bijvoorbeeld Albert Heijn huismerk producten. Als het inkomen wat omhoog gaat zullen er meer “normale goederen” worden gekocht. Dit zijn goederen die veel gekocht worden door de gemiddelde mens en niet heel duur zijn, maar ook niet extreem goedkoop. Het inkomen dat het meest voorkomt, dus wat we zien bij de gemiddelde mens, noemen we ook wel het “modaal inkomen”. Als mensen een bovengemiddeld inkomen hebben, dan zullen ze over het algemeen meer luxe goederen gaan kopen, zoals onnodig duur eten of peperdure merkkleding.
Lorenz-curve
Als we zouden willen weten hoe de inkomensverdeling zit in een bepaald land, dan kunnen we gebruik maken van de Lorenz-curve. Dit is een grafiek waar we de inkomensverdeling makkelijk uit kunnen aflezen. Let op: deze uitleg begrijp je veel beter door het voorbeeld in de kennisclip te bekijken!
Op de horizontale, platliggende as, staat het deel van de mensen in percentages. Als we dus helemaal links in de grafiek kijken, dan zien we 0% van de mensen, en helemaal rechts 100%. Op de verticale, rechtopstaande as zien we het percentage van het inkomen. Helemaal onderaan de grafiek zien we 0% van al het inkomen in het land en helemaal bovenaan zien we 100% van al het inkomen van een land. Een rechte lijn van linksonder naar rechtsboven zou een perfecte inkomensverdeling zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld 80% van de inwoners precies ook 80% van het inkomen hebben.
Dit komt in de realiteit natuurlijk nooit voor. De curve loopt doorgaans met een bolling naar beneden. Dat betekent dat bijvoorbeeld 80% van de mensen, het grootste deel dus, maar 50% van al het inkomen heeft. De overige 20% heeft dus de andere helft van het inkomen. Niet helemaal eerlijk, maar vaak wel de harde realiteit. Vaak heeft maar een klein deel van de bevolking een groot deel van het geld, en dat kunnen we dus goed terug zien in de Lorenz curve. Aangezien de mate van inkomensongelijkheid natuurlijk verschilt per land, verschilt de Lorenz-curve ook per land.