Welkom bij deze video met uitleg voor bedrijfseconomie! We gaan het dit keer hebben over de vermogenstitels waarin belegd kan worden. Veel succes met leren!
Welkom bij deze video met uitleg voor bedrijfseconomie! We gaan het dit keer hebben over de vermogenstitels waarin belegd kan worden. Veel succes met leren!
Samenvatting voor bedrijfseconomie - Vermogenstitels
Met geld kunnen we verschillende dingen doen. Zo hebben we gezien dat we het kunnen sparen, waarbij we dus besluiten om een deel van ons inkomen niet uit te geven, maar aan de kant te zetten voor later, waarbij we doorgaans rente ontvangen over ons spaargeld. Daarnaast kunnen we er ook voor kiezen om ons geld te beleggen.
We kunnen beleggen door vermogenstitels te kopen. Aandelen, obligaties en beleggingsfondsen zijn bekende voorbeelden van vermogenstitels. Als deze vermogenstitels verhandeld kunnen worden op een beurs, dan noemen we ze ook wel effecten. Op een effectenbeurs worden deze effecten of vermogenstitels dan dus verhandeld.
Als we ons geld sparen of beleggen dan is er een afweging tussen risico en verwacht rendement. Met het risico bedoelen we de kans dat ons spaargeld of onze belegging minder, of zelfs helemaal niks, waard wordt. Het verwacht rendement is daarbij de winst die we verwachten te maken op ons spaargeld of belegging. Als het risico hoog is, dan willen we een hoog verwacht rendement. We willen namelijk gecompenseerd worden voor het risico dat we lopen.
Als we ons geld sparen door het op de bank te zetten, dan is ons risico erg laag, want de kans dat we ons geld verliezen is heel erg klein. Zelfs als de bank failliet gaat, staat de overheid in Nederland nog garant voor een ton. Het verwacht rendement is dan ook laag. Vaak zijn de spaarrentes dus maar een paar procent, al hebben we recent ook gezien dat het zelfs negatief kan worden.
Als we ons geld beleggen, bijvoorbeeld in aandelen van een bedrijf, dan is het risico hoger, want een bedrijf kan failliet gaan, of minder waard worden. Bij beleggingen is het verwachte rendement dan doorgaans ook hoger; we willen gecompenseerd worden voor het risico dat we lopen.
Als een bedrijf geld nodig heeft, dan kan het aandelen uitgeven. Het bedrijf verkoopt dan een deel van het eigendom, een aandeel van het bedrijf dus, in ruil voor geld. Dit geld wordt dan het eigen vermogen van dat bedrijf, want degene die dit betaald heeft is nu mede-eigenaar van het bedrijf. Ze kunnen dit dan gebruiken om investeringen te doen of om kosten te dekken.
Bedrijven die de bedrijfsvorm Naamloze Vennootschap (NV) hebben, kunnen heel veel aandelen uitgeven die vrij verhandelbaar zijn. Later zullen we meer leren over verschillende bedrijfsvormen, voor nu moet je even onthouden dat de aandelen die vrij verhandelbaar zijn op de effectenbeurs altijd van een NV zijn. Een NV heeft dus doorgaans veel aandeelhouders, waar ze eigen vermogen, in de vorm van geld, voor terug krijgen.
Als jij je geld wil beleggen, dan kan je dus aandelen kopen van een bedrijf. Uit het bezit van aandelen kan je op twee manieren rendement halen:
1. Als een bedrijf winst maakt, dan kan het een deel van die winst uitkeren aan de aandeelhouders, om hen te belonen voor het eigenaarschap. Deze winstuitkering noemen we dividend. Je krijgt dan eens in de zoveel tijd een bepaald bedrag uitgekeerd als het bedrijf winst maakt, omdat jij mede-eigenaar bent.
2. Het aandeel is vrij verhandelbaar, dus je kan het doorverkopen. Als het bedrijf heel goed draait, dan kunnen de aandelen meer waard worden. Meer mensen willen dan het aandeel hebben, waardoor de prijs stijgt; als iets gewild is, dan stijgt de prijs immers. Als jij denkt dat een bedrijf in de toekomst veel waard gaat worden, dan kan je dus een aandeel kopen om het later voor meer geld te verkopen en daar dus winst op te maken. Als blijkt dat een bedrijf vaak royale dividend uitkeert aan de aandeelhouders, dan kan het ook weer aantrekkelijker worden om een aandeel te bezitten, waardoor de aandelen meer waard worden.
We kunnen in potentie dus veel rendement halen uit dividend en waardevermeerdering van het aandeel. Maar, het risico is ook vrij hoog. Er is namelijk helemaal geen zekerheid dat een bedrijf winst maakt, en zelfs als het winst maakt, of het überhaupt dividend uitkeert. En, naast de onzekerheid van dividenduitkering is er natuurlijk ook de mogelijkheid dat een aandeel juist waarde verliest. Je kan dus ook verlies maken op een aandeel. Sterker nog, als een bedrijf failliet gaat, dan zijn jouw aandelen helemaal niets meer waard.
Een aandeel is dus een vrij verhandelbaar eigendomsbewijs. Een obligatie is een vrij verhandelbaar schuldbewijs. Dat werkt als volgt. Als een bedrijf geld nodig heeft, maar geen eigendom wilt weggeven in ruil daarvoor, dan kan het ook een lening afsluiten. Waar aandelen eigen vermogen opleveren, aangezien het vermogen is van de eigenaren, levert een lening vreemd vermogen op, aangezien het vermogen van een “vreemde” is.
Zo’n lening kan een bedrijf afsluiten bij een bank of een andere leningverstrekker, maar het kan de lening ook vragen van hele grote groep mensen. De lening wordt dan eigenlijk opgedeeld in allemaal kleine stukjes. Een bewijs dat jij een klein stukje van die lening hebt gegeven noemen we een obligatie. Je kan die obligatie dus kopen, waarmee je een bewijs koopt dat jij een deel van de lening bezit. Je hebt daarmee ook een bewijs dat je aan het eind van de looptijd van de obligatie het geld terugkrijgt van het bedrijf; het blijft immers een lening. En, net zoals bij elke lening krijgt je er ook rente over. Bij een obligatie noemen we dat couponrente.
Bij een obligatie zit het rendement dus vooral in de vaste rente die je krijgt gedurende de looptijd. Deze is niet optioneel, dus die krijg je sowieso. Daarnaast kan een obligatie wel meer of minder waard worden, maar de schommelingen zijn doorgaans veel minder sterk dan bij aandelen. Een obligatie kan meer waard worden als de couponrente hoger ligt dan de marktrente. Dit betekent namelijk dat het aantrekkelijker is om de obligatie te bezitten dan andere vergelijkbare effecten, omdat je een relatief hoge rente krijgt. De waarde, en daarmee de prijs, van de obligatie gaat dan omhoog. Andersom, als de couponrente lager ligt dan de marktrente, dan zal er minder vraag zijn naar de obligatie, waardoor de waarde en prijs zal dalen.
Het is ook mogelijk om je geld te stoppen in een beleggingsfonds. Een beleggingsfonds is een partij die het geld van een groot aantal beleggers verzamelt en beheert. Deze partij belegt dit geld dan namens als die beleggers in allerlei soorten effecten, dus aandelen, obligaties, enzovoort. Er is een aantal redenen om je geld te stoppen in een beleggingsfonds.
1. Ten eerste is het vaak zo dat mensen willen beleggen, maar niet over de nodige kennis beschikken om de juiste keuzes te maken. De beheerders van het beleggingsfonds zijn hierin gespecialiseerd, dus je maakt gebruik van hun kennis.
2. Ten tweede scheelt het veel tijd en moeite, je hoeft zelf namelijk geen uitzoekwerk te doen, en ook niet precies bij te houden wat er met al jouw losse effecten gebeurt.
3. Ook is het zo dat, doordat een beleggingsfonds dus in veel verschillende effecten geld stopt, er sprake is van risicospreiding. Door niet al je geld op één of enkele effecten in te zetten, is het risico kleiner dat je veel geld verliest. Dit noem je dus risicospreiding.
4. En ten slotte is het ook zo dat je vaak kosten maakt voor de aan- en verkoop van effecten. Deze kosten zijn voor individuen relatief hoog, omdat je doorgaans een vast bedrag betaalt per aankoop. Bij beleggingsfondsen worden er hele grote hoeveelheden in één keer aan- of verkocht, waardoor deze kosten verdeeld kunnen worden over vele beleggers. Er zijn dus lagere kosten per belegger.
Een ander voorbeeld van een vermogenstitel is een optie. Met een optie koop je het recht om een bepaald product, zoals een aandeel, te kopen of verkopen op een bepaald moment in de toekomst voor een vooraf afgesproken prijs. Je hebt daarbij twee soorten: de call optie en de put optie.
Bij een call optie koop je het recht om een product te kopen in de toekomst voor een vaste prijs. Bij een put optie koop je het recht om een product te verkopen in de toekomst voor een vaste prijs. Dus onthouden, call is kopen en put is verkopen. Logisch: als je iets callt komt het naar je toe, en als je iets put stop je iets weg.
Als je dus denkt dat een aandeel in de toekomst meer waard wordt, dan kan je een call optie kopen op dat aandeel, want dan heb je afgesproken dat je het in de toekomst voor een bepaald bedrag kan kopen, terwijl de daadwerkelijke prijs dan, volgens jou, hoger zal zijn dan dat. Je maakt dan dus winst omdat je het later voor minder kan kopen dan de marktprijs.
Andersom, als je denkt dat een aandeel in de toekomst minder waard wordt, dan kan je een put optie kopen, want dan heb je afgesproken dat je het voor een bepaald bedrag mag verkopen, terwijl de daadwerkelijke marktprijs, volgens jou, lager zal zijn dan dat. Ook dan maak je winst. Overigens moet degene die de optie aan jou verkoopt natuurlijk wel een reden hebben om dit te doen. Je betaalt dan ook een optiepremie als je een optie koopt. Dit is dus gewoon een premie die je betaalt bij de aankoop.
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van deze uitleg. Veel succes met leren voor het eindexamen bedrijfseconomie en/of andere toetsen, en tot de volgende keer!