Hoi, en leuk dat je weer kijkt! In deze video met uitleg voor bedrijfseconomie gaan we het hebben over opties en termijncontracten. Veel succes met leren!
Hoi, en leuk dat je weer kijkt! In deze video met uitleg voor bedrijfseconomie gaan we het hebben over opties en termijncontracten. Veel succes met leren!
Samenvatting voor bedrijfseconomie - Opties en termijncontracten
Met een optie koop je het recht om een bepaald product, zoals een aandeel, te kopen of verkopen op een bepaald moment in de toekomst voor een vooraf afgesproken prijs. Dit noemen we ook wel het uitoefenrecht. De optie gaat dus altijd over de koop of verkoop van een onderliggende waarde, zoals een aandeel of een valuta.
Je hebt daarbij twee soorten: de call optie en de put optie. Bij een call optie koop je het recht om een product te kopen in de toekomst voor een vaste prijs. Bij een put optie koop je het recht om een product te verkopen in de toekomst voor een vaste prijs.
Laten we voor het gemak even uitgaan van een optie op aandelen. De optie bestaat altijd uit een aantal standaard afspraken:
Oke, als je een optie koopt, dan verkrijg je dus het recht om een aandeel te kopen of verkopen. Maar, je moet die optie natuurlijk ook van iemand kopen. Aan de ene kant hebben we dus een optiehouder, iemand die de optie heeft aangeschaft, en aan de andere kant hebben we een optieschrijver, dus de persoon die de optie heeft verkocht. Laten we kijken wat de financiële gevolgen voor beide partijen zijn bij zowel een call als een put optie.
Te beginnen bij een call optie. De optiehouder koopt hiermee het recht om tot en met de expiratiedatum aandelen te kopen voor €10 per stuk. Hij betaalt hiervoor een optiepremie van €2. Degene die een optie koopt, de optiehouder dus, die neemt een long positie in, zoals we dat noemen.
In de video hierboven zie je een assenstelsel, waarbij de horizontale as de hoogte van de beurskoers aangeeft, dus de daadwerkelijke prijs van het aandeel op de beurs, en de verticale as de winst die behaald wordt door het uitoefenen van de optie. Dit wordt ook wel het rendement genoemd dat de optie oplevert. Oké, de optiehouder kan het aandeel dus kopen voor €10. Stel, de beurskoers is op een gegeven moment €1. Dan is het voor ons natuurlijk niet interessant om gebruik te maken van ons uitoefenrecht van de optie, want we kunnen het op de markt voor €1 kopen, dus waarom zouden we het voor €10 kopen van de optieschrijver?
We maken dus geen gebruik van de optie. Maar, we hebben wel €2 aan optiepremie betaalt om de optie te kopen. We zien dus dat we €2 verlies maken bij een beurskoers van €1. Dit is ook het geval bij €2, en €3, enzovoort, want we maken steeds geen gebruik van ons uitoefenrecht. Vanaf een beurskoers van €10 gaat dit veranderen; hier is de beurskoers namelijk hetzelfde als de uitoefenprijs.
Als de beurskoers nu omhoog gaat naar €11, dan kunnen we dus gebruik maken van de optie, door het aandeel voor €10 te kopen, en het vervolgens voor de marktwaarde van €11 te verkopen. We verdienen daar dan €1 mee, maar aangezien we de €2 aan optiepremie hebben betaald, maken we daar €1 verlies. Bij een beurskoers €12 draaien we dus quitte; winst van €0 euro. Daarna gaan we bij elke hogere beurskoers steeds meer winst maken. Het risico dat de optiehouder hier loopt met de long positie is dus dat het aandeel in waarde daalt en dat hij een verlies maakt ter hoogte van de optiepremie.
Laten we dan nu even kijken naar de winst voor de verkoper van de call optie, dus de optieschrijver. De optieschrijver heeft de verplichting om het aandeel te verkopen als er door de optiehouder gebruik gemaakt wordt van het uitoefenrecht. Degene die een optie verkoopt, de optieschrijver dus, die neemt een short positie in.
De grafiek in de video hierboven is eigenlijk precies gespiegeld aan die van de koper. Dit is natuurlijk logisch, want de winst van de een is hier het verlies van de ander. Dus, zoals we net hebben gezien wordt bij een beurskoers van 0 tot €10 wordt er geen gebruik gemaakt van het uitoefenrecht van de optie. De optieschrijver verdient nu dus simpelweg de €2 optiepremie. Als de beurskoers €11 is, dan verdient hij de €2 optiepremie, maar maakt hij €1 verlies aangezien hij een aandeel van €11 moet verkopen voor €10 vanwege de optie.
De winst is daar dus maar €1. Bij €12 draait hij quitte, net als de optiehouder, en vanaf daar gaat hij steeds meer verlies draaien als de beurskoers omhoog gaat. Het risico dat de optieschrijver hier loopt met de short positie is dus dat het aandeel in waarde stijgt; hoe sterker de stijging, hoe groter het verlies. Dit kan dus in theorie heel hoog oplopen!
Oké, dan gaan we nu kijken naar een put optie. De optiehouder heeft hiermee het recht om het aandeel te verkopen voor een bepaalde prijs en neemt een long positie in, omdat hij de optie koopt. Als de marktprijs boven de uitoefenprijs ligt, dan zal de optiehouder geen gebruik maken van zijn uitoefenrecht, aangezien je het aandeel nu op de markt voor meer kan verkopen dan aan de optieschrijver.
Hij maakt dan dus €2 verlies, omdat hij geen gebruik maakt van de optie, maar wel €2 optiepremie betaalt. Als de marktprijs €8 is, dan kan hij het aandeel voor €8 kopen op de beurs en vervolgens voor €10 verkopen aan de optieschrijver, waardoor hij €2 winst maakt op het aandeel. Maar, door de optiepremie van €2 speelt hij dan quitte.
Als het aandeel minder waard wordt dan €8, dan gaat hij op die manier steeds meer winst maken. Het risico dat de optiehouder hier loopt met de long positie is dus dat het aandeel in waarde stijgt en dat hij een verlies maakt op de optie ter hoogte van de optiepremie.
Ten slotte hebben we dan nog de situatie voor de optieschrijver die een put optie verkoopt. Hij gaat dus short, omdat hij de optie verkoopt. Hij verkoopt daarmee het recht aan de optiehouder om het aandeel aan hem te verkopen voor een bepaalde prijs op een later moment, en heeft daarmee dus de plicht om te kopen. De winst-grafiek is weer precies het omgekeerde als voor de optiehouder.
De optieschrijver maakt dus maximaal €2 winst. Dit zal het geval zijn als de marktprijs op €10 of hoger ligt, aangezien de optiehouder hierboven geen gebruik zal maken van zijn uitoefenrecht om het aandeel te verkopen, maar wel de €2 optiepremie betaalt. Als de marktprijs onder de €10 ligt, dan zal de optiehouder het aandeel verkopen aan de optieschrijver voor €10. Hoe lager de marktprijs, hoe groter het verlies voor de optieschrijver. Het risico dat de optieschrijver hier loopt met de short positie is, dus dat het aandeel in waarde daalt; hoe sterker de daling, hoe groter het verlies.
Naast opties zijn er ook termijncontracten. Dit werkt eigenlijk precies hetzelfde als een optie, behalve dat niet alleen de verkoper een plicht heeft om de transactie te laten plaatsvinden, maar ook de koper hierbij een verplichting heeft. Bij een optie kan de optiehouder op elk moment, tot de expiratiedatum, besluiten om zijn recht uit te oefenen tot koop of verkoop. Bij een termijncontract zijn beide partijen dus verplicht om op de vooraf afgesproken expiratiedatum de transactie te laten plaatsvinden voor de vooraf afgesproken uitoefenprijs.
Als bedrijven erg afhankelijk zijn van de prijs van een grondstof of valuta, dan zijn termijncontracten dus een handige oplossing om het risico van een prijsschommeling op te vangen; je spreekt immers van te voren af wanneer, en voor hoeveel, je iets koopt of verkoopt.