Economie

1. Productiekosten en prijzen

Gegeven door:
Henk de Beuker
Beschrijving Begrippen

In deze kennisclip voor het vak economie gaan we twee belangrijke factoren uitleggen en bespreken: productiekosten en prijzen. Er zijn enorm veel soorten kosten, zoals vaste kosten en variabele kosten. Echter: er zijn nog veel meer soorten kosten, waaronder afschrijvingskosten, personeelskosten, verkoopkosten en nog meer, die we allemaal uitgebreid uitleggen. Ook leggen wij het begrip prijzen en de soorten hiervan uit, door middel van een duidelijk voorbeeld. Begrippen als BTW, afzet en omzet komen ook hierin voor. Bekijk ook onze video die over de producenten en productie zelf gaat.

B1: Productie

ThumbnailPlay
ThumbnailPlay
B2: Arbeid

Kosten

We kunnen de kosten op twee manieren indelen. Allereerst kunnen we de kosten indelen op hoe flexibel ze zijn. We delen de kosten op in twee belangrijke groepen, namelijk:

  1. Vaste kosten: Deze kosten heb je hoe dan ook. Ze veranderen dus niet als we meer of minder produceren. Onder vaste kosten vallen bijvoorbeeld de huur van jouw kantoor, loonkosten van vaste krachten die jij in dienst hebt, of verzekeringen die jij moet betalen.
  2. Variabele kosten: De naam zegt het al, deze kosten variëren, oftewel veranderen, afhankelijk van hoeveel producten jij produceert! Variabele kosten zijn bijvoorbeeld de stof die je nodig hebt om een T-shirt te produceren of de verzendkosten per product. Deze kosten zijn nul als je nul producten produceert, en steeds meer aan de hand van meer producten.


Daarnaast kunnen we kosten ook op een andere manier indelen. Alle kosten die nodig zijn om een product te produceren en bij de klant te brengen bij elkaar opgeteld noemen we de kostprijs van een product. Dit is ook weer op te delen in twee delen. Een deel van onze kosten gaat namelijk direct naar de inkoop van het product dat we produceren - dit noemen we inkoopkosten - en een deel van de kosten gaat naar overige uitgaven die het bedrijf moet doen; dit noemen we bedrijfskosten. Bij elkaar opgeteld is dit dus de kostprijs per product.


Inkoopkosten

Voorbeelden van inkoopkosten zijn:

  • Het materiaal dat je nodig hebt om je product te produceren, zoals stof voor T-shirts, of verf als je een schilder bent, of bouwmateriaal als je huizen bouwt.
  • Verzendkosten of inkoopkosten, als je bijvoorbeeld materialen of onderdelen besteld bij een andere leverancier.

We zien dus dat inkoopkosten doorgaans variabele kosten zijn. Zoals we hiervoor hebben besproken: de inkoopkosten variëren doorgaans en zijn afhankelijk van hoeveel producten we verkopen.


Bedrijfskosten

Daarnaast hebben we dus ook bedrijfskosten. Dit zijn de kosten die we maken om het bedrijf draaiende te houden. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Huisvestingskosten: Dit zijn de kosten voor het huren van een pand of kantoorruimte.
  • Afschrijvingskosten: Bij het kopen van een nieuwe laptop om vanuit huis te kunnen werken of een auto om langs klanten te kunnen gaan, investeer je in je bedrijf. Deze aankopen kan je daarom beschouwen als productiemiddelen. Zulke productiemiddelen gebruik je meer dan een jaar, en per jaar dat je ze gebruikt worden ze minder waard. Deze waardevermindering noemen wij de afschrijvingskosten. Het idee achter afschrijvingskosten is eigenlijk dat je de kosten van de investering in jouw bedrijf niet op één moment noteert, maar uitspreidt over de levensduur van de investering, zodat als de auto of laptop kapot is, dat je niet ineens voor een verrassing van een grote uitgave staat, je hebt de kosten namelijk verdeeld over de jaren.
  • Personeelskosten: Personeelskosten of loonkosten zijn de kosten voor het betalen voor de arbeid van je personeel.
  • Bezorgkosten: Dit zijn alle kosten die je maakt om je product in een winkel, of direct bij je klanten thuis te krijgen.
  • Verzekeringskosten: Dit zijn de kosten die je hebt voor het verzekeren van jouw onderneming.
  • Verkoopkosten: onder verkoopkosten vallen eigenlijk alle kosten die je hebt bij het verkopen van jouw product of dienst, denk bijvoorbeeld aan marketing gerelateerde kosten, of de verpakkingen van jouw product.


Hoe bepaal je een prijs?

Als bedrijven hun goederen of diensten willen verkopen, moeten zij - nadat ze hun kosten hebben berekend - een prijs voor hun product vaststellen. Maar hoe komen bedrijven bij deze prijs? Om te laten zien hoe dit in zijn werk gaat, nemen wij een eigen bedrijf als voorbeeld. Stel: jij wil T-shirts van je eigen kledingmerk gaan verkopen, maar wat moeten deze T-shirts gaan kosten? Het is belangrijk dat je een prijs voor jouw T-shirts vraagt die voldoende is voor het maken (oftewel produceren) en laten bedrukken ervan, en het is ook nog belangrijk dat je ervoor zorgt dat jij er zelf nog wat aan overhoudt. Laten we stap voor stap kijken hoe jij als producent van je eigen kledingmerk bij een prijs voor jouw eigen product komt.


Een fabriek in Portugal wil jouw T-shirts voor jou produceren, bedrukken en verzenden naar Nederland. Dit gaat in totaal per T-shirt €15 kosten. Dit zijn dus onze inkoopkosten. We gaan er voor het gemak even vanuit dat we geen bedrijfskosten hebben. Als jij jouw T-shirts voor de prijs van €15 zou verkopen, zou je geen winst, maar ook geen verlies maken. Dit noemen wij de break-even prijs. Kosten zijn dan net zo hoog als de opbrengsten. Maar, jij wilt er natuurlijk óók wat aan verdienen. Dus verkoop jij ze voor €25. Het verschil tussen deze verkoopprijs van €25 en de inkoopprijs van €15, noemen wij de brutowinstmarge, en dat is in dit geval bij jouw T-shirts €25 min €15 = €10!


Als we de inkoopprijs en de brutowinstmarge dus bij elkaar optellen, krijgen wij de verkoopprijs exclusief BTW. De verkoopprijs exclusief BTW is nog niet de prijs die mensen (de consument dus) gaan betalen voor jouw T-shirts, want er moet nog BTW (Belasting Toegevoegde Waarde) over betaald worden door de consument. Voor de meeste goederen en diensten geldt in Nederland dat de belasting 21% is, maar voor sommige producten zoals eten of drinken geldt een andere BTW; van 6% of zelfs 0%. Om de prijs die de consumenten voor jouw T-shirt gaan betalen te berekenen, hoef je dus alleen nog de BTW er aan toe te voegen.


Hoewel deze BTW door de consument aan jou betaald wordt voor jouw T-shirts, moet jij deze BTW als bedrijf weer afdragen aan de overheid. Beetje gek natuurlijk: eerst krijgen we de BTW van de consument, en vervolgens staan we het als bedrijf weer af aan de overheid. Dit heeft er mee te maken dat als we als bedrijf iets van een ander bedrijf kopen, en dus ook BTW betalen, dat we het weer terug krijgen van de overheid. Zo betalen bedrijven dus bij de inkoop geen BTW, waar consumenten dat wel doen, wat voordelig is voor bedrijven.


Na een beetje rekenen ben je eruit: Jouw T-shirts gaan €30.25 per stuk kosten! Het aantal T-shirts dat jij verkoopt noemen we vervolgens jouw afzet. Maar: hoeveel komt er nou eigenlijk binnen? Om dit te berekenen nemen we jouw afzet, dus het aantal T-shirts, en vermenigvuldigen we dit met de verkoopprijs exclusief BTW. Dit noemen we de omzet. Misschien vraag je je af: waarom vermenigvuldigen we het niet met de verkoopprijs inclusief BTW? Dat komt omdat we dit toch weer moeten afstaan aan de overheid, dus dit geld komt uiteindelijk niet bij ons terecht. Het is dus geen omzet.


Deze maand heb je al 50 T-shirt verkocht, dus is je afzet 50 stuks. Jouw omzet wordt dan als volgt berekend:

Omzet = Afzet ×Verkoopprijs exclusief BTW

Dat houdt in dat jouw omzet in jouw eerste maand als volgt is:

Omzet = 50 x €25.00 = €1250.00

Zo kan jij dus als producent van jouw eigen product, of dienst, een verkoopprijs en de bijbehorende omzet berekenen.