Biologie

12. Zintuigen

Gegeven door:
Quirine Hakkaart
Beschrijving Begrippen

Op deze pagina laten we je kennismaken met het onderwerp zintuigen. Zoals je misschien wel weet, kunnen we zintuigen waarnemen met onze ogen, neus, oren, tong en huid. Hoe dat allemaal precies in zijn werk gaat leer je door deze uitleg te bekijken. Het klinkt misschien niet zo ingewikkeld, maar het is wel belangrijk om je kennis over dit onderwerp te vergroten. De kans is namelijk groot dat er vragen over gesteld gaan worden op je biologie examen of SE’s!

Aambeeld

Eén van de drie kleine botjes in het middelste gedeelte van het hoor. Samen met de hamer en stijgbeugel vormt het de verbinding tussen het trommelvlies en middenoor

Buis van Eustachius

De verbinding tussen het middenoor en de neus- en keelholte

Hoornvlies

Het doorzichtige deel van de buitenkant van het oog waar het licht door naar binnen valt

Netvlies

De binnenste laag van het oog. Het is sterk doorbloed en bestaat uit pigmentcellen, zintuigcellen en zenuwceluitlopers

Straallichaam

Het deel van het oog dat aan de iris verbonden is en de vormverandering van de lens mogelijk maakt

Zintuigen in je huid

Warmtezintuigen, koudezintuigen, drukzintuigen, tastzintuigen en pijnpunten

Neusslijmvlies

Houdt neusholte vochtig en bevat reukzintuig

Proeven

Samenwerking reuk (neus) en smaak (tong)

Pupil

Opening in je iris waar het licht door gaat

Geluid

Luchttrillingen (golven)

B1. Het lichaam in stand houden

B2. Reageren op prikkels

B3. Bescherming en antistoffen

B4. Gedrag bij mens en dier

Zintuigen

Voor het lichaam zijn vijf typen prikkels heel belangrijk. Dit zijn ruiken, proeven, voelen, horen en zien. Met gespecialiseerde cellen in gespecialiseerde organen kun je deze prikkels waarnemen. Deze organen noem je je zintuigen. Wat deze zintuigen in ieder geval met elkaar gemeen hebben, is dat ze allen een signaal - vaak van buiten je lichaam - om kunnen zetten in een elektrisch signaal, wat naar je hersenen wordt vervoerd door je zenuwstelsel. Dit is belangrijk, want het stelt je lichaam in staat om te reageren op de prikkels die van buiten het lichaam komen.


Ruiken

Ruiken doe je met speciale cellen in je neus. Deze gespecialiseerde cellen kunnen geur waarnemen. Vaak is er een soort samenwerking tussen de zintuigen ‘ruiken’ en ‘proeven’.

 

Proeven

Proeven doe je met je smaakpapillen, die op de tong liggen. Er zijn vijf basissmaken die je kunt proeven: zoet, zout, zuur, bitter en umami. Combinaties van deze basissmaken bepalen de specifieke smaak van iets wat je eet. Daarnaast speelt de geur dus ook een belangrijke rol bij het bepalen of je iets lekker of niet lekker vindt. Knijp maar eens je neus dicht als je aan het eten bent: Dan ‘proef’ je veel minder goed hoe iets smaakt!


Voelen

Voelen doe je met je tastzintuigen. Deze zitten overal in je huid, maar de dichtheid waarmee ze in je huid zitten, verschilt per plek op je lichaam. Vooral op de plekken waar het belangrijk is om heel precies te kunnen voelen zitten veel tastzintuigen. Denk bijvoorbeeld aan je vingers - voor je fijne motoriek -, je voeten - voor je evenwicht - en je lippen en tong, voor spraak en eten.


Horen

Onze oren zijn zo opgebouwd dat we geluid goed kunnen opvangen en kunnen omzetten in een elektrisch signaal. Je oren bestaan uit een buitenoor, een middenoor en een binnenoor. Het buitenoor is vooral bedoeld om geluiden op te vangen. Dit is dan ook het deel dat je aan de buitenkant ziet: je oorschelp en je gehoorgang. Als geluiden in je oorschelp terecht komen, zorgt de vorm van je oorschelp ervoor dat de geluiden zo goed mogelijk je gehoorgang in worden geleid. Je gehoorgang leidt de signalen naar het middenoor. 


In het middenoor zitten het trommelvlies, de trommelholte, de buis van Eustachius en de gehoorbeentjes. Het trommelvlies komt in beweging zodra er geluid, in de vorm van een luchttrilling, tegenaan komt. Aan de binnenkant van het trommelvlies zitten de gehoorbeentjes. Zij geven de trilling van het trommelvlies verder door naar het volgende onderdeel in het binnenoor: het slakkenhuis. Er zijn drie gehoorbeentjes die in een vaste volgorde achter elkaar zitten. Ze heten de hamer, het aambeeld en de stijgbeugel. Een ezelsbruggetje hiervoor kan zijn dat de hamer altijd op het aambeeld slaat. 


In de holte waar ook de gehoorbeentjes zitten, mondt ook de buis van Eustachius uit. Deze buis verbindt het middenoor met de neus- en keelholte en zorgt ervoor dat de luchtdruk aan de binnen- en buitenkant van het trommelvlies gelijk blijft. Hierdoor scheurt het trommelvlies niet. Als de geluidstrilling door de gehoorbeentjes is doorgegeven, komt hij aan bij het binnenoor.


Het eerste onderdeel van het binnenoor dat de trilling tegenkomt, is het slakkenhuis. In het slakkenhuis zitten de zintuigcellen - de zogenaamde haarcellen - die de geluidstrilling omzetten in een elektrisch signaal. Het slakkenhuis heet zo, omdat het eruit ziet als het huisje van een slak; een soort opgerolde buis. Zodra de haarcellen de geluidstrilling omzetten in een elektrisch signaal, wordt het signaal door de gehoorzenuw naar de hersenen geleid. 


Achter het slakkenhuis zit nog het laatste onderdeel van het oor: het evenwichtsorgaan. Dit orgaan vertelt je lichaam of het nog recht staat. Als je duizelig bent, dan heeft dat vaak te maken met een verstoring van je evenwichtsorgaan.


Zien

Ook bij je ogen is er een deel aan de buitenkant van je gezicht te zien, maar een ander groot deel zit aan de binnenkant. 


Aan de buitenkant: om je ogen te beschermen tegen zweet of vliegjes die je ogen mogelijk kunnen beschadigen, heb je wenkbrauwen en wimpers. Mocht er dan toch nog iets in je oog terecht komen, dan heb je ook nog je traanklier, die traanvocht produceert. Deze klier zit net iets boven de buitenkant van je oog. Het traanvocht verplaatst zich dan van de buitenkant van je oog naar de binnenkant van je oog, en wordt vervolgens afgevoerd door je traanbuis, die in de keelholte uitkomt. Je traanbuis zit in je binnenste ooghoek, vlak naast je neus.


Aan de binnenkant van je oog zijn er ook een hoop onderdelen die samenwerken. We beginnen met de oogspieren. Je oogspieren draaien je oog in de gewenste richting. Hierdoor komen de dingen die je goed wilt kunnen zien in het midden van je gezichtsveld, waardoor je er makkelijk op scherp kunt stellen en ze dus goed kunt zien. Deze oogspieren hechten zich aan het harde oogvlies. Dit harde oogvlies kun je goed zien als je in de spiegel kijkt: Het is namelijk het witte deel van je oog. Naast de aanhechting van je oogspieren, beschermt het je oog ook. 


In het midden van je oog, gaat het harde oogvlies over in het hoornvlies. Dit vlies is doorzichtig, waardoor het licht doorlaat. Het hoornvlies speelt ook een belangrijke rol in het krijgen van een beeld op je netvlies.


Het vaatvlies zit aan de binnenkant van het harde oogvlies, en voorziet je oog van voedingsstoffen en ontdoet het van afvalstoffen. Onder het hoornvlies zie je je vaatvlies liggen in de vorm van de iris. Dit is het gekleurde gedeelte van je oog. Je iris is erg belangrijk voor het doorlaten van licht naar je netvlies. Je iris bepaalt dus hoeveel licht er doorgelaten wordt. In de iris zitten lengtespieren en kringspieren, die ervoor zorgen dat de iris breder of minder breed kan worden, zodat er minder of meer licht op het netvlies kan vallen.


Het zwarte gat in je iris is de plek waar het licht doorheen gaat om naar je netvlies te gaan. Dit zwarte gat noem je de pupil. In hele lichte omgevingen is je pupil heel klein, om je netvlies te beschermen tegen te veel lichtinval, en in hele donkere omgevingen is je pupil juist heel groot. Achter de pupil en de iris bevindt zich de lens van je oog. Hiermee kun je het beeld dat je wilt zien ook daadwerkelijk scherp in beeld krijgen. De lens wordt bediend door een set spieren die ervoor zorgen dat je scherp kunt stellen op het ding dat je wilt zien. Dit noem je accommoderen. Je lens wordt boller om dingen dichtbij scherp te kunnen zien, en platter om dingen veraf scherp te kunnen zien.


Achter de lens zit een doorzichtige opvulling van je oog, namelijk het glasachtige lichaam. Dit glasachtige lichaam zorgt ervoor dat het oog zijn vorm houdt en is doorzichtig van kleur.


Het onderdeel van het oog waarbij het licht wordt omgezet in een elektrisch signaal, heet het netvlies. Dit is een vlies dat op het vaatvlies ligt en waarin verschillende typen zenuwcellen liggen. Dit zijn de staafjes die licht en donker (oftewel contrast) kunnen onderscheiden, en kegeltjes, die kleur kunnen onderscheiden. Samen nemen ze waar wat wij zien en zetten ze dat om in een elektrisch signaal, dat via de oogzenuw naar de hersenen wordt geleid om verwerkt te worden.


De plek waar de oogzenuw op het netvlies zit aangehecht, bevat geen kegeltjes en staafjes, en heet de blinde vlek. Op het netvlies zit ook nog een gele vlek. Dit is het punt waarmee je scherp ziet in je oog en waarmee je kleuren waarneemt. Dat is dus ook de plek waar de kegeltjes zich in je oog bevinden. Staafjes bevinden zich in het gehele netvlies.