Geschiedenis

2. Het nieuwe kiesstelsel naar Thorbecke's Grondwet van 1848

Gegeven door:
Richard Mozes
Beschrijving Begrippen
Voor het eindexamen geschiedenis op vmbo-niveau moet je alles weten over de staatsinrichting van Nederland. Op de pagina met uitleg over de onttakeling van de monarchie heb je al kennis kunnen maken met dit onderwerp. In deze samenvatting bespreken we het veranderende kiesstelsel, verkiezingen, het vormen van een regering en meer.
Censuskiesrecht

Een kiessysteem waarbij het stemrecht gekoppeld is aan de hoeveelheid belasting die iemand betaald

Coalitie

Een samenwerkingsverbond tussen meerdere politieke partijen in de regering

Departement

Wordt ook ministerie genoemd. Het is een afdeling van het rijksbestuur die onder leiding van een minister staat

Districtenstelsel

Een kiessysteem waarbij één of meer afgevaardigden in een kiesdistrict worden gekozen

Kiesrecht

Het recht om te mogen stemmen bij verkiezingen

Passief kiesrecht

Het recht om jezelf verkiesbaar te stellen in een bepaalde vertegenwoordigende functie

Evenredige Vertegenwoordiging

Evenredige vertegenwoordiging is een kiessysteem waarbij het percentage behaalde zetels bij goede benadering evenredig is met het percentage behaalde stemmen. Een partij die 20% van de stemmen haalt, heeft in een systeem met evenredige vertegenwoordiging dus recht op (ongeveer) 20% van de zetels

Rechtstreekse verkiezingen

Hierbij worden de vertegenwoordigers door de bevolking rechtstreeks gekozen. Dit betekent dat die leden worden gekozen die de meeste stemmen hebben behaald

Algemeen kiesrecht

Algemeen kiesrecht of algemeen stemrecht is het systeem waarbij iedere burger kies- of stemrecht mag uitoefenen

Actief kiesrecht

Actief kiesrecht is het recht om te stemmen

Parlementaire democratie

Een parlementaire democratie is een representatieve democratie waarbij de burgers via gekozen vertegenwoordigers in het parlement, de wetgevende macht, invloed hebben op het beleid

Oppositie

De oppositie wordt in de politiek gevormd door alle politieke partijen die tegen de uitvoerende macht zijn gekant; deze partijen worden de oppositiepartijen genoemd

Regeerakkoord / Coalitieakkoord

Een regeerakkoord of coalitieakkoord is in Nederland een overeenkomst tussen de fracties van twee of meer politieke partijen in het parlement die een coalitieregering vormen

Staatssecretaris

Zij ondersteunen ministers bij hun werk. Ze worden ook wel 'onderministers' genoemd

A1. Van Monarchie naar Democratie

A2. Nieuwe politieke bewegingen

Grondwet van Thorbecke

We beginnen met een korte terugblik: wat hebben we al geleerd en waar zijn we nu? Als het goed is weet je dat de Nederlandse bevolking tot 1848 weinig te zeggen had over het bestuur van het land. In 1848 veranderde dat, dankzij de komst van de grondwet. De grondwet werd opgezet door de liberale politicus Thorbecke. Het volk – in het oud-Grieks ‘demos’ genoemd – kreeg meer invloed en werd democratischer.


Districtenstelsel

Door de grondwet van ‘48 kreeg het parlement meer invloed, maar de verkiezingen werden wel nog steeds gehouden met een districtenstelsel. In 1848 was Nederland onderverdeeld in 68 verschillende districten, wat in de 19e eeuw uitgroeide tot 100. Een district kun je zien als een bepaalde regio, streek of omgeving. Ieder district kon één persoon (vertegenwoordiger) voor de Tweede Kamer afvaardigen. Je kon als burger alleen stemmen op een kandidaat uit je eigen district. Degene die de meeste stemmen kreeg werd dus parlementslid.


Evenredige vertegenwoordiging

Het afschaffen van het districtenstelsel gebeurde pas in 1917. Op dat moment kwam er een nieuw kiessysteem: het systeem van evenredige vertegenwoordiging plus rechtstreekse verkiezingen. Dit hield in dat je niet meer op één persoon in je eigen district stemde, maar je stemde op een partij voor het hele land. Die partij kon dat rechtstreeks in het parlement komen.


Er waren verschillende partijen waar je uit kon kiezen. Al deze partijen hadden een eigen lijst met kandidaten voor het parlement, en op één daarvan kom je nu je stem uitbrengen. De zetels werden verdeeld aan de hand van het systeem van evenredige vertegenwoordiging. Dit hield in dat als 10% van alle stemmen naar partij A ging, die partij 10% van de zetels kreeg.


Wie mochten er stemmen?

De grondwet van 1848 maakte het bestuur in Nederland los van de koning, waardoor er democratischer gekozen werd, maar het was wel nog zo dat alleen de rijke mensen mochten stemmen. Alleen de mensen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, hadden stemrecht. We noemen dit censuskiesrecht.


Wat is censuskiesrecht?

Het censuskiesrecht is een kiessysteem waarbij het stemrecht gekoppeld is aan de hoeveelheid belasting die iemand betaald. Het idee daarachter was dat de rijkere mensen het meeste bijdroegen aan de economie en de welvaart van het land en daarom meer invloed mochten hebben op de beslissingen over wat er met het belastinggeld gebeurde. De arbeidersklasse bracht daar tegenin dat zij ook bijdroegen aan de economie; zonder hen zou er geen economie zijn, geen leger en geen ambtenaren.


Wat is het Caoutchouc-artikel?

In die tijd mochten daarnaast ook alleen mannen nog stemmen. Echt democratisch was het dus nog niet. Zo’n 40 jaar later, in 1887 ging het nog een stapje verder met een nieuwe grondwet. Daarin stond het zogeheten Caoutchouc-artikel. Hierin stond dat het kiesrecht nu niet meer werd toegekend aan mannen met een bepaald inkomen, maar aan “mannen met bepaalde kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand”. Wat deze kentekenen waren werd per district bepaald. Het artikel kreeg de naam ‘caoutchouc’ omdat het een bijzonder rekbaar artikel was; caoutchouc is rubber en dus rekbaar. De kentekenen werden in de loop der tijd steeds ruimer. In 1890 mocht bijvoorbeeld nog maar 14% van alle Nederlandse mannen stemmen, terwijl dat in 1910 al 65% werd.


Het algemeen kiesrecht

In 1917 werd er weer een nieuwe stap gezet: het algemeen kiesrecht voor mannen werd ingevoerd. Dit gebeurde na jarenlange strijd. Alle Nederlandse mannen kregen nu actief en passief kiesrecht, terwijl vrouwen alleen nog passief kiesrecht kregen. Actief kiesrecht betekent dat je mag stemmen, passief kiesrecht wil zeggen dat je gekozen mag worden. Vanaf 1919 mochten vrouwen ook stemmen en daarmee was het algemeen kiesrecht een feit. In die tijd mocht iedereen boven de 21 jaar met een geldig Nederlands paspoort zijn stem uitbrengen. Inmiddels is de leeftijdsgrens verlaagd naar 18 jaar.


De samenstelling van de Tweede Kamer

De samenstelling van de Tweede Kamer begint allemaal bij mensen die ideeën hebben over hoe er geregeerd moet worden. Zij sluiten zich aan bij een bestaande partij of stichten zelf een nieuwe partij. Deze partijen werven leden en zoeken onder hen naar kandidaten voor de Tweede Kamer. Deze kandidaten komen vervolgens op een kieslijst te staan, die de partij voorafgaand aan de verkiezingen indient.


Als de kandidaten bekend zijn, kan de bevolking hierop stemmen. De kiezers worden daarin evenredig vertegenwoordigd: de hoeveelheid stemmen wordt naar verhouding omgezet naar een aantal zetels. Hoe hoger de totale opkomst, hoe meer stemmen je moet behalen om een zetel te bemachtigen. Als de partij minimaal één zetel behaald heeft, komt hij in de kamer. Heeft de partij genoeg stemmen voor drie zetels? Dan worden de drie kandidaten van die partij met de meeste stemmen Kamerleden.


De partijen kunnen meestal in hun eentje geen meerderheid (meer dan de helft van alle stemmen/zetels) hebben in de kamer. Zij moeten daarom op zoek naar een andere partij of partijen om mee samen te werken. Ze vormen dan een coalitie: een samenwerkingsverbond. De partijen die niet in de coalitie terecht komen, gaan in de oppositie. Zij bestrijden in de kamer met woorden wat de coalitie en de regering wil en proberen een deel van de coalitie ervan te overtuigen dat ze zich los moeten maken van de regering.


Hoe wordt een regering gevormd?

De partijen van de coalitie hebben intussen in hun partij mensen gezocht die als minister en staatsecretaris (onderminister) hen willen vertegenwoordigen in de regering. Een van hen wordt de minister-president; hij stuurt de andere ministers aan.


De ministerposten worden over de ministers van de partijen van de coalitie verdeeld. Wie gaat er bijvoorbeeld over defensie, wie gaat er over het onderwijs en wie krijgt de verantwoordelijkheid over de belastingen? Een minister heeft de leiding over zijn ministerie, oftewel departement. De ministers maken plannen voor het komende beleid of bestuur, en die plannen worden overeengekomen in een onderling regeerakkoord. Dit is een akkoord waarover de coalitie het eens is. Dit wordt vervolgens voorgesteld in een regeringsverklaring. Alle partijen in de Tweede Kamer oordelen over de regeringsverklaring. De oppositie kan deze verwerpen, maar omdat zij geen meerderheid hebben kan de regering er alsnog mee aan de slag.


Wat doet de regering?

De ministers ontwerpen met hun ambtenaren op de ministeries de nieuwe wetten en regels. De ministers zijn verantwoordelijk voor wat ‘hun’ ambtenaren doen. De nieuwe wetten worden eerst voorgelegd aan de Tweede Kamer, die de wetten kunnen aannemen of verwerpen. Vervolgens gaan ze door naar de Eerste Kamer, die er ook over moet oordelen. Is een wet aangenomen? Dan zetten de koning en de verantwoordelijke minister hun handtekening eronder. Daarna wordt de wet openbaar gepubliceerd in het staatsblad. Omdat de wet vanaf dat moment openbaar is, wordt er vanuit gegaan dat iedereen het bestaan van die wet kan weten. Dat betekent dat je moet gehoorzamen aan de wet, net zoals de overheid dat moet doen.