NASK 1

2. Massa, tijd, temperatuur, geld en snelheid

Gegeven door:
Menno Lagerwey
Beschrijving Begrippen

In deze video worden 5 grootheden besproken, namelijk: massa, tijd, temperatuur, geld en snelheid. We vertellen je over welke eenheden horen bij deze grootheden en de afkortingen hiervan. Aan de hand van een aantal voorbeelden krijg je te zien hoe we met de grootheden kunnen rekenen. Gebruik deze uitleg om te leren voor het NaSk examen!

G

gram

kg

kilogram

gewicht

hoe zwaar iets is

standaardmaat

De maat binnen een grootheid waar je vaak mee meet (gram, meter, liter, etc)

kwartier

15 minuten

minuut

60 seconden

celsius

een van de schalen in temperatuur

fahrenheit

een van de schalen in tempratuur

afronden

er voor zorgen dat iets rond wordt

km/u

kilometer per uur

grootheden

maten waarmee je meet, bijvoorbeeld tijd, snelheid, temperatuur, massa of geld

A.1 Algemene vaardigheden

Samenvatting voor NaSk 1: Massa, tijd, temperatuur, geld en snelheid berekenen.


Massa berekenen

De standaardmaat voor massa is de kilogram, maar er zijn natuurlijk veel meer eenheden van massa. Hier zie je een overzicht van alle eenheden en de bijbehorende afkorting.


Eenheid van inhoud | Afkorting

Ton - Ton

Kilogram - kg

Gram - g

Milligram - mg


Op het examen moet je met eenheden van gewicht kunnen rekenen. Voor het rekenen met gewicht gebruik we hetzelfde hulpmiddel als voor het rekenen met inhoud. Dit is een trappetje, met de grootste eenheid bovenaan en de kleinste eenheid onderaan. Bekijk de video om het trappetje te zien. De stapjes zijn gelijk: x 1.000 of / 1.000.


Stel dat we 4,5 kg hebben en we willen weten hoeveel mg dat is. Dan moeten we dus twee stapjes naar beneden. Voor elk stapje naar beneden doen we x 1.000. Je krijgt dan: 4,5 x 1.000 x 1.000 = 4.500.000 mg.


Rekenen met tijd

De standaardmaat voor tijd is de seconde, maar er zijn natuurlijk veel meer eenheden van tijd. Zo bestaat een minuut uit 60 seconden. Een uur bestaat uit 60 minuten. Een kwartier bestaat uit 15 minuten en er gaan dus vier kwartieren in een uur. Een dag bestaat uit 24 uur. Op het examen moet je met deze waarden kunnen rekenen. Als we bijvoorbeeld willen weten uit hoeveel seconden een dag bestaat, dan doen we: 24 x 60 x 60 = 86.400 seconden.


Een week bestaat uit 7 dagen. Een maand bestaat uit 30 of 31 dagen, behalve de maand februari. Deze telt 28 of 29 dagen. Een jaar bestaat uit 12 maanden, of 52 weken of 365 dagen. Eens in de vier jaar komt er een schrikkeljaar voor. Een schrikkeljaar heeft één dag extra en telt dus 366 dagen. Die dag extra vind je dan in februari, want februari heeft dan 29 dagen i.p.v. 28.


Er zijn ook nog veelvouden van een jaar. Een decennium is 10 jaar, een eeuw is 100 jaar en een millennium is 1.000 jaar.


Temperatuur berekenen

De temperatuur geeft aan hoe warm iets is. Je kunt de temperatuur meten met een thermometer. Er zijn verschillende schalen om te temperatuur te meten. In Europa gebruiken we de schaal van Celsius. In Noord-Amerika wordt de schaal van Fahrenheit gebruikt. De waarde van een bepaalde temperatuur is anders op de twee schalen. Zo is 25 graden Celsius gelijk aan 77 graden Fahrenheit.

 

Rekenen met geld

In alledaagse situaties is het handig om te kunnen rekenen met geld. Stel, je hebt 10 euro en je wilt weten hoeveel flessen cola van 2,55 euro je kunt kopen. Je doet dan 10 / 2,55 = 3,9. Je kunt natuurlijk geen 0,9 fles cola kopen, dus we moeten hier afronden op gehelen. De vraag is hier: hoe moet ik afronden? Als we de normale afrondregels zouden volgen, dan moet je naar boven afronden als het getal na de komma een 5 of hoger is. Is het getal na de komma lager dan een 5, dan rond je naar beneden af. In dit geval is het getal na de komma een 9 en moeten we naar boven afronden. Je zou dan van 3,9 het getal 4 maken. 


Je hebt echter te weinig geld om die vierde fles cola te kopen. Want 4 x 2,55 = 10,20 euro en dus kom je 20 cent tekort. Daarom moeten we in deze situatie dus wel naar beneden afronden. Je kunt dus 3 flessen cola kopen. Je volgt dus niet altijd de normale afrondregels. Als je te maken hebt met een alledaagse situatie, dan moet je goed kijken op welke manier je afrond. Vraag je dan steeds af of hetgeen wat je doet wel echt kan.


Snelheid meten

Snelheid kan worden gemeten in meter per seconden (m/s) of kilometer per uur (km/u). Bij het omrekenen van m/s naar km/u gebruiken we dat 1 m/s gelijk is aan 3,6 km/u. Stel iemand loopt 100 meter in 15,4 seconden, dan loopt hij 100 / 15,4 = 6,5 m/s. Dat is dus 6,5 x 3,6 km/u = 23,4 km/u.