Hoi allemaal en welkom bij deze video met uitleg voor bedrijfseconomie. Hierin gaan we de netto contante waarde methode bespreken en leggen we uit hoe je dit moet uitrekenen aan de hand van een voorbeeldopgave.
Hoi allemaal en welkom bij deze video met uitleg voor bedrijfseconomie. Hierin gaan we de netto contante waarde methode bespreken en leggen we uit hoe je dit moet uitrekenen aan de hand van een voorbeeldopgave.
Samenvatting voor bedrijfseconomie - Netto contante waardemethode
De twee meest gebruikte selectiemethodes om uit investeringsprojecten te kiezen zijn de ‘terugverdientijdmethode’ en de netto contante waarde methode. De terugverdientijdmethode kijkt alleen naar hoe lang het duurt voordat een investering wordt terugverdient. Maar deze kijkt niet naar cashflows ná de terugverdientijd en houdt geen rekening met tijdswaarde van geld.
Cashflow staat voor kasstroom of geldstroom. Hiermee wordt de in- en uitstroom van liquide middelen bedoeld. Met liquide middelen bedoelen we geldmiddelen die beschikbaar zijn voor de onderneming. De netto cashflow is het verschil tussen de inkomsten en uitgaven gedurende een bepaalde periode voor een bepaald project. Cashflows kunnen dus zowel positief als negatief zijn.
De netto contante waarde van een investeringsuitgave ontstaat door contante kosten (dat is de huidige waarde van toekomstige kosten) af te trekken van de contante opbrengsten (de huidige waarde van toekomstige opbrengsten), inclusief eventuele restwaarde. Zo kunnen de effecten van uitgaven en inkomsten die op verschillende tijdstippen plaatsvinden met elkaar vergeleken worden.
Bij de Netto Contante Waarde (afgekort NCW) gaat het dus om de som van alle toekomstige kasstromen, die worden afgewogen tegen het vereiste rendement van het project ten opzichte van de initiële investering.
Het is een methode om het rendement op een investering voor een project of een uitgave te berekenen. Door te kijken naar al de te verwachte opbrengsten die door de investering gemaakt zullen worden en die om te zetten naar de contante waarde van nu, kan een bedrijf of investeerder beslissen of het project de moeite waard is. Je kijkt dus eigenlijk naar wat een investering oplevert in de toekomst en rekent dit om naar geldwaarde op dit moment.
Deze methode is de meest gebruikte manier om investeringsanalyses uit te voeren, omdat:
Een nadeel van de NCW methode is dat het in de praktijk lastig is om de rente te berekenen, omdat dit rekenpercentage niet altijd vast staat gedurende de looptijd van de investering. De rente wordt officieel de disconteringsvoet of discontovoet genoemd. Een klein verschil in rente van zeg 0,25% of 0,5% kan verregaande gevolgen hebben op de contante waarde van grote investeringen van miljoenen euro’s.
Oké, laten we nu kijken naar een voorbeeldopgave. Een energiebedrijf is van plan om 5 windmolens aan te schaffen die € 3 miljoen per stuk kosten, en in jaar twee nogmaals 5. De discontovoet, oftewel de rente, op langlopende leningen wordt vastgesteld op 4%. Dus, het energiebedrijf moet uitrekenen of het financieel aantrekkelijker is om te investeren in de windmolens of om het geld uit te lenen, en daarmee dus die 4% rendement te verkrijgen op dat geld.
De verwachte opbrengsten in jaar 5 is € 19,5 miljoen, en in jaar 10 nogmaals € 19,5 miljoen. Voor dit voorbeeld laten we de variabele kosten achterwege. Dit ziet er dan als volgt uit:
Investeringskosten Jaar 0: € 15.000.000
Investeringskosten Jaar 2: € 15.000.000
Omzet jaar 5: € 19.500.000
Omzet jaar 10 € 19.500.000
Dit lijkt natuurlijk een makkelijke keuze, want in eerste instantie ziet het er naar uit dat het energiebedrijf na 10 jaar € 9 miljoen winst zal gaan maken (€39 miljoen omzet – €30 miljoen kosten). Echter, wanneer we de kosten en opbrengsten contant maken naar het huidige prijspeil ziet dit er opeens het er heel anders uit. Voor het berekenen van de contante waarde en eindwaarde kun je het bovenstaande schema in de video aanhouden.
Wat betreft de kosten willen we dus de contante waarde berekenen van de investeringen in jaar 0 en jaar 1. In het schema kijken we dan dus naar de pijl van de Eindwaarde naar de Contante waarde. Omdat de helft van de investering pas na een jaar wordt gedaan, kan het bedrijf rente ontvangen, waardoor de contante waarde voor de tweede investering in het basisjaar goedkoper is.
De contante kosten zijn dan als volgt:
Jaar 0: Contante waarde = €15.000.000 , want dat is al de huidige waarde.
Jaar 1: CW = €15.000.000 / (1,04)^1 = 14.423.077
Totale contante waarde van de investeringen: €15.000.000 + €14.423.077 = € 29.423.077
De contante opbrengsten zijn als volgt:
Terugrekenen jaar 5 naar jaar 0 geeft: €19.500.000 / (1,04)^5 = €16.027.579
Terugrekenen jaar 10 naar jaar 0 geeft: €19.500.000 / (1,04)^10 = €13.173.501
Totale contante waarde van de opbrengsten = €16.027.579 + €13.173.501 = €29.201.080
De netto contante waarde van de investering is opbrengsten minus uitgaven is € 29.201.080 – €29.423.077 = (€-221.977). Het blijkt dus een slechte investering te zijn. Het energiebedrijf kan er dus beter voor kiezen om het geld niet te investeren en er rente over te ontvangen.