Bedrijfseconomie

4. Verschillenanalyse

Gegeven door:
Henk de Beuker
Beschrijving Begrippen

Goed dat je kijkt naar deze video met uitleg voor bedrijfseconomie. Vandaag bespreken we de verschillenanalyse, waarmee we het bedrijfsresultaat kunnen berekenen, aan de hand van een voorbeeld. Dat doen we als volgt: we beginnen met een introductie van ons voorbeeld en daarna bespreken we het stappenplan van de verschillenanalyse.


  1. We beginnen met stap 1, namelijk het berekenen van de voorcalculatorische winst;
  2. Gevolgd door de nacalculatorische winst;
  3. Dan het verkoopresultaat;
  4. Vervolgens het budgetresultaat, wat weer bestaat uit: 
  5. het efficiencyresultaat;
  6. het prijsresultaat;
  7. en het bezettingsresultaat;
  8. En we sluiten af met het bedrijfsresultaat.
Voorcalculatorische winst

De voorcalculatorische winst wordt berekend voordat de periode begint en is gebaseerd op verwachte of geschatte cijfers

Nacalculatorische winst

Deze noemen we ook wel de gerealiseerde winst. We kunnen deze berekenen door de werkelijke opbrengsten te v met de werkelijke kosten

Verkoopresultaat

Ookwel de omzet, welke berekend wordt door de afzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs

Budgetresultaat

Het budgetresultaat is gelijk aan het verschil tussen de toegestane kosten en de werkelijke kosten, en bestaat uit het efficiency-, prijs- en bezettingsresultaat

Efficiencyresultaat

Een efficiencyresultaat komt voor als er meer of minder van een productiemiddel wordt gebruikt dan toegestaan

Prijsresultaat

Het prijsresultaat ontstaat doordat de werkelijke prijs van de variabele kosten (loon of materiaal) hoger of lager is dan toegestaan

Bezettingsresultaat

Bij het bezettingsresultaat kijken we naar de verandering in de constante kosten per product doordat het aantal verkochte producten verandert

Bedrijfsresultaat

Het bedrijfsresultaat is wat er overblijft wanneer de bedrijfskosten van de omzet afgetrokken worden

Integrale kostprijs

De kostprijs per product inclusief variabele en constante kosten

E1. Vastleggen van financiële en niet-financiële informatie

E2: Kosten- en winstvraagstukken

Samenvatting voor bedrijfseconomie - Verschillenanalyse


Introductie voorbeeld

Oké, stel we hebben een snowboard winkel. We hebben de volgende informatie:


  • Normaal gesproken verkopen we 800 snowboards per jaar;
  • Voor een standaard verkoopprijs van €120.
  • Normaal gesproken is de totale kostprijs van een snowboard €90. Overigens gebruiken we voor de kostprijs de totale kostprijs per product, dus hier zitten zowel de variabele kosten als de constante kosten in, waarbij we de totale constante kosten delen door het aantal producten om de contante kosten per product te weten. In die €90 per product zitten dus de variabele kosten en de constante kosten. Dit noemen we ook wel een integrale kostprijs.
  • Aan het eind van het jaar blijkt dat we maar 800 snowboards hebben verkocht (wel voor de standaard verkoopprijs van €120)
  • Het productieproces van de snowboards loopt anders dan verwacht, waardoor de kostprijs per snowboard stijgt naar €100.


Normale en gerealiseerde hoeveelheden

We hebben hier dus “normale” en “gerealiseerde” hoeveelheden. Normale hoeveelheden zijn de hoeveelheden die een bedrijf gewend is uit het verleden, of die normaal zijn in de industrie. Het is belangrijk om te weten dat er naast normale en gerealiseerde hoeveelheden ook nog “begrote” hoeveelheden kunnen zijn. Als je een begroting maakt, dan doe je dit natuurlijk vooraf, dus het is wel voorcalculatorisch, maar je kan bij deze verwachte begroting wel afwijken van wat de normale hoeveelheden, omdat je bijvoorbeeld verwacht dat het een extra goed of slecht jaar gaat worden.


Voor dit voorbeeld gaan we er even vanuit dat de normale hoeveelheden hetzelfde zijn als de begrote hoeveelheden; we verwachten dus geen ongewone dingen. Maar: op je toets dus wel even goed opletten waar ze naar vragen, normale, begrote of gerealiseerde grootheden. 


Stappenplan verschillenanalyse

Oké, ik noemde het net al even kort, maar allereerst moeten we goed begrijpen wat voor- en nacalculatorisch betekent. Voorcalculatorisch is wat we verwachten dat er gaat gebeuren, dus vooraf calculeren, oftewel berekenen. En nacalculatorisch is dan wat er daadwerkelijk gerealiseerd is, dus achteraf calculeren. Er zit natuurlijk vaak een verschil tussen wat we verwachten en wat er gerealiseerd is, vandaar dat een verschillenanalyse interessant is om te doen. De stappen van de verschillenanalyse zijn als volgt:


  1. Allereerst kijken we naar wat de voorcalculatorische nettowinst is. Dit is dus de winst die we aan het begin van het jaar verwachten en dit berekenen we simpelweg door de verwachte omzet min de verwachte kosten te doen. 
  2. Als het jaar vervolgens is afgelopen, dan berekenen we de nacalculatorische nettowinst, dit keer door de gerealiseerde omzet min de gerealiseerde winst te doen. 
  3. Nu zien we, zeer waarschijnlijk, dat er een verschil is tussen de voor- en nacalculatorische netto winst. En we willen natuurlijk weten waar dit verschil vandaan komt! Grof gezegd kan dit verschil komen door twee dingen, de verkoopkant en de kostenkant. Onze verschillenanalyse begint dus bij de verkoopkant. We kijken daarom eerst naar het verkoopresultaat
  4. Dan kijken we naar de kostenkant door middel van het budgetresultaat, bestaande uit het efficiencyresultaat, prijsresultaat en bezettingsresultaat
  5. En tenslotte tellen we het verkoopresultaat en het budgetresultaat bij elkaar op om het bedrijfsresultaat te berekenen, wat als het goed is hetzelfde is als de nacalculatorische nettowinst, alleen dit keer hebben we meer inzicht in waar het verschil met de voorcalculatorische nettowinst vandaan is gekomen. 


Voorcalculatorische nettowinst

Oké, de eerste stap is dus het berekenen van de voorcalculatorische winst. Dit is vrij simpel, namelijk gewoon: 

Voorcalculatorische winst = verwachte omzet - verwachte kosten 

Dit kunnen we makkelijker opschrijven door de afzet buiten haakjes te halen, dan krijgen we: 

Voorcalculatorische winst = (verkoopprijs - kostprijs) x afzet 

En als we dit invullen voor ons voorbeeld, dan krijgen we: 

Voorcalculatorische winst = (€120 - €90) x 800 = €24.000

Vooraf verwachten we dus een winst van €24.000. 


Nacalculatorische nettowinst

Dan gaan we kijken naar de nacalculatorische winst. Daarvoor krijgen we: 

Nacalculatorische winst = werkelijke omzet - werkelijke kosten 

= (verkoopprijs - kostprijs) x afzet

= (€120 - €100) x 700 

= €14.000

We zien dus een verschil tussen de verwachte en werkelijke winst van €14.000 - €24.000 = -€10.000! Maar, nu willen we natuurlijk weten waar dit verschil vandaan komt. 


Verkoopresultaat

Oké, stap drie, het verkoopresultaat. Hiermee brengen we in kaart welk deel van het verschil komt door de verkoopkant. Eigenlijk is dit hetzelfde sommetje als voor de nettowinst, alleen wat we doen is, we pakken de voorcalculatorische kostprijs, dus de kostprijs die we in het begin hadden verwacht, en de nacalculatorische verkoopprijs en afzet. Dit doen we omdat we nog even niet naar de kostenkant willen kijken, we willen enkel zien wat het verschil in verkoopprijs en afzet voor effect heeft gehad. Dus, we doen:


Verkoopresultaat = (werkelijke verkoopprijs - verwachte kostprijs) x werkelijke afzet

  = (€120 - €90) x 700 = €21.000


Goed, we zien nu dat het verkoopresultaat €21.000 is ten opzichte van de voorcalculatorische nettowinst van €24.000. We zien hier dus dat een negatief verschil van €3.000 veroorzaakt is door de verandering van de afzet, aangezien de verkoopprijs wel hetzelfde is gebleven. Van de €10.000 verschil in nettowinst wordt dus €3.000 veroorzaakt door de verkoopkant. 


Budgetresultaat

Nu blijft er dus nog €7.000 over dat we moeten verklaren vanuit de kostenkant, en dat doen we met het budgetresultaat, wat bestaat uit het efficiency-, prijs- en bezettingsresultaat. 


Efficiencyresultaat 

Ten eerste dus het efficiencyresultaat. Dit heeft te maken met het gebruik van productiemiddelen. Van tevoren verwachten we een bepaalde hoeveelheid productiemiddelen te gebruiken voor een product. Dit noemen we ook wel de toegestane hoeveelheid aan middelen. Als we boven deze verwachte hoeveelheid zitten, dan gebruiken we dus meer productiemiddelen dan toegestaan. Dit kan bijvoorbeeld verklaren waarom we dus hebben gezien dat de kostprijs ineens hoger lag dan verwacht in ons voorbeeld. 


Laten we dit voorbeeld er dus weer bij pakken. Voor het maken van de snowboards zijn grondstoffen, arbeidsuren en een werkruimte nodig. Van tevoren maken we dus een inschatting hoeveel productiemiddelen er nodig zijn per snowboard. Deze verwachte, voorgecalculeerde, hoeveelheden zijn als volgt: 


  • 1 kg hout voor €7,50
  • 1 kg kunststof €5
  • 2 arbeidsuren van €30 per uur 
  • De huur van het pand kost €14.000 per jaar, dus als we de verwachte 800 snowboard maken kost de huur €14.000 / 800 = €17,50 per snowboard
  • In totaal dus €90 per snowboard


We hebben gezien dat we in de realiteit 700 snowboards maken en verkopen. We zouden dus in totaal de volgende productiemiddelen verwachten te gebruiken: 


  • 700 kg hout
  • 700 kg kunststof
  • 1400 arbeidsuren 


Als we aan het eind van het jaar terugkijken, zien we dat we de volgende hoeveelheden aan productiemiddelen hebben ingekocht: 


  • 700 kg hout
  • 1400 kg kunststof
  • 1400 arbeidsuren 
  • Dit is dus 700 kg kunststof extra
  • Om het efficiencyresultaat te berekenen, gebruiken we de volgende formule:
  • Efficiencyresultaat = (standaardhoeveelheid - werkelijke hoeveelheid) x standaardprijs
  • = (700kg - 1.400kg) x €5 = -€3.500


We zien dus dat we meer kunststof hebben gebruikt voor het produceren van de snowboards dan verwacht. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat de nieuwe snowboards dikker zijn, of andere gespen hebben. Er wordt dus een stijging in de kostprijs, van €90 naar €95 per snowboard, veroorzaakt door de grotere hoeveelheid kunststof die we onverwachts gebruiken (1 kg extra per snowboard). Dit heeft een negatief totaal effect van €3.500 op de winst. Van het €10.000 verschil wordt dus €3.500 veroorzaakt door het efficiencyresultaat. Bij het efficiencyresultaat blijven de prijzen van de grondstoffen dus gelijk, maar gaan de kosten omhoog of naar beneden door een verandering in de benodigde productiemiddelen of de efficienty van het productieproces. Echter hebben we bij het voorbeeld gezien dat de kostprijs gestegen naar €100, niet naar €95, dus er moet nog iets aan de hand zijn. 


Prijsresultaat 

Dat brengt ons bij het prijsresultaat. Hierbij gaat het juist wél over de prijzen van de productiemiddelen, in plaats van de hoeveelheden. Bij het efficiencyresultaat hebben we kunnen zien wat de hoeveelheden extra zouden kosten als we de standaard prijzen zouden hanteren. Echter kan het natuurlijk zijn dat de verwachte prijzen anders zijn dan de daadwerkelijke prijzen van de productiemiddelen. We pakken ons voorbeeld er weer bij. 


Na een grondige controle van al onze bonnetjes, zien we dat de gemiddelde prijzen voor kunststof en arbeid waren zoals verwacht, maar dat de prijs voor 1 kg hout €10 was in plaats van €7,50! De formule om nu het prijsresultaat te berekenen is de volgende: 

Prijsresultaat = (standaardprijs - werkelijke prijs) x werkelijke hoeveelheid 

        = (€7,50 - €10) x 700 = -€1.750


Van het €10.000 verschil wordt dus €1.750 veroorzaakt door het prijsresultaat. De productie van elk snowboard is dus €2,50 duurder geworden door de hogere prijs van hout. Hierdoor is de kostprijs dus gestegen naar €97,50 per snowboard. Maar, in het voorbeeld hebben we gezien dat het was gestegen naar €100 per snowboard, dus er moet nog iets aan de hand zijn. 


Bezettingsresultaat

Dan komen we bij het bezettingsresultaat aan. Zoals we in het begin van de video hebben aangegeven gebruiken we een integrale kostprijs waarbij de constante kosten zijn verdeeld over alle producten en dus in de kostprijs per product zitten. Dat is hierbij van belang, want bij het bezettingsresultaat kijken we naar de verandering in de constante kosten per product doordat het aantal verkochte producten verandert. Hoe meer producten we verkopen, hoe lager de constante kosten per product, je deelt dan namelijk door meer producten. In ons voorbeeld hebben we gezien dat we juist minder producten hebben verkocht dan verwacht. De constante kosten per product zullen dus hoger liggen. 


We hebben gezien dat we €14.000 aan huur betalen per jaar, dus de totale constante kosten zijn €14.000. In onze verwachting zouden we 800 producten verkopen, dus dan zouden de constante kosten per product zijn €14.000 / 800 = €17,50. Maar, nu we maar 700 producten verkopen is dat gestegen naar €14.000 / 700 = €20 per product. De constante kosten per product zijn dus met €2,50 gestegen door het tegenvallende verkoopaantal. 


Als we het totale bezettingsresultaat willen weten, dan gebruiken we de volgende formule: 


Hierbij is “bezetting” gewoon een ander woord voor aantal verkopen. Van het €10.000 verschil wordt dus €1.750 veroorzaakt door het bezettingsresultaat. 


Bedrijfsresultaat

Nu de laatste stap:

Bedrijfsresultaat = verkoopresultaat + budgetresultaat


Als het goed is, is het bedrijfsresultaat hetzelfde als de nacalculatorische nettowinst. Alleen, nu hebben we een ingewikkeldere berekening gemaakt, omdat we inzicht wilden in waar de verschillen met de voorcalculatorische nettowinst vandaan kwam. Zoals we in het begin van de video hebben gezien was de nacalculatorische nettowinst = (€120 - €100) x 700 = €14.000. Het bedrijfsresultaat is: €21.000 - €3.500 - €1.750 - €1.750 = €14.000. Dus dit klopt! 


Stappen verschillenanalyse samengevat

Dus, even kort samenvattend, we doen de verschillenanalyse als volgt: 

  1. Stap 1: bereken de voorcalculatorische nettowinst door de verwachte omzet min de verwachte kosten te doen. 
  2. Stap 2: bereken de nacalculatorische nettowinst door de werkelijke omzet min de werkelijke kosten te doen. Nu zie je waarschijnlijk een verschil tussen de twee, en waar dat vandaan komt gaan we uitzoeken in de volgende stappen. 
  3. Stap 3: bereken het verkoopresultaat. 
  4. Stap 4: bereken het budgetresultaat, bestaande uit het efficiency-, prijs- en bezettingsresultaat. 
  5. Stap 5: tel het verkoopresultaat en budgetresultaat bij elkaar op en check of dit hetzelfde is als de nacalculatorische nettowinst uit stap 2. Is dit het geval? Dan kan je nu aantonen waar het verschil vandaan komt met de voorcalculatorische nettowinst; de verkoopkant of de kostenkant. 


Hiermee zijn we aan het einde gekomen van deze samenvatting voor bedrijfseconomie, tot de volgende keer!