Economie

1. Intertemporele ruil 1

Gegeven door:
Magali de Rooy
Beschrijving Begrippen Examenvragen

Dit is de eerste economie video over "intertemporele ruil". Met intertemporele ruil betekent letterlijk "ruilen over de tijd". We kunnen dus consumptie naar voren en naar achteren schuiven in de tijd door te sparen of te lenen. In deze video gaan we vooral kijken naar hoe dit voorkomt bij consumenten.

Consumeren

Het kopen van niet-duurzame goederen en diensten om aan je behoeften te voldoen

Intertemporele ruil

Ruilen over de tijd. Consumptie kan uitgesteld of naar voren geschoven worden door te lenen of te sparen. Als we lenen dan ruilen we dus eigenlijk consumptie voor dit moment met onze toekomstige zelf die dat later moet afbetalen (plus rente). Als we sparen dan ruilen we geld nu in voor consumptie (plus rente) in de toekomst.

Nominale rente

Het feitelijke rentepercentage dat wordt uitbetaald. Hierbij wordt nog geen rekening gehouden met mogelijke inflatie.

Rente

De vergoeding die men ontvangt voor spaargeld en betaald voor leengeld

Sparen

Een deel van het inkomen niet uitgeven om dit later ter beschikking te hebben en eventueel te profiteren van vergoeding in de vorm van rente

Tijdsvoorkeur van consumptie

Aan een bedrag dat op een bepaald tijdstip ontvangen wordt, wordt een hogere (contante) waarde toegekend dan aan eenzelfde bedrag dat op een later tijdstip wordt ontvangen.

Individuele prijs van tijd

Persoonlijke voorkeur van consumptie

Positieve tijdsvoorkeur

Wanneer iemand een positieve tijdsvoorkeur heeft, betekent dit dat die persoon liever nu consumeert dan later, en spaart hij niet.

Algemene prijs van tijd

Dit wordt ook wel de rente genoemd.

Inflatie

Inflatie betekent dat er minder gekocht kan worden met een euro. Het geld wordt minder waard, doordat de prijzen van producten stijgen.

Reële rente

De werkelijke waarde van de rente, nadat er rekening is gehouden met de prijsinflatie.

In 2012 stijgt de consumentenprijsindex met 2,5% ten opzichte van 2011. Bovendien worden vanaf dat jaar spaartegoeden hoger dan € 21.000 belast met een heffing van 1,2%. Het lijkt erop dat sparen vanaf 2012 minder aantrekkelijk wordt. Dit is te zien in het voorbeeld van Yvonne de Wit, die in 2012 een spaartegoed heeft van gemiddeld € 35.000. 

Verklaar zonder berekening dat het reële rendement op spaartegoeden na aftrek van belasting voor Yvonne negatief is.

B1: Intertemporele ruil

B2: Registratie intertemporele ruil