In deze samenvatting vind je alle informatie die je nodig hebt over kenmerk 16 en 17: staatsvorming en centralisatie. We leggen je uit hoe het christendom zich verspreidde vanaf de elfde eeuw en wat de inquisitie is. Ook begrippen als expansiedrift, centralisatie en staatsvorming komen naar voren. Gebruik deze uitleg om te leren voor SE’s, toetsen en het geschiedenis examen!
8. Staatsvorming en centralisatie (Kenmerk 16 & 17)

Een van de twee machten die, volgens paus Gelasius, de wereld verdeelt. De geestelijke macht werd uitgeoefend door de kerk.
De tegenhanger van de geestelijke macht. De wereldlijke macht wordt, in tegenstelling tot de geestelijke macht, op aarde, over personen en objecten uitgevoerd.
Een bestuursvorm waarbij het dagelijks bestuur van bepaalde gebieden werd overgelaten aan leenmannen. Ook bekend als het leenstelsel.
Een plechtige benoeming; volgens de rooms-katholieke kerk de laatste stap in de benoeming van een kerkelijk ambtenaar (bijvoorbeeld een bisschop of abt).
Een overeenkomst tussen paus Calixtus II en keizer Hendrik V die op 23 september 1122 gesloten werd, in een poging om een eind te maken aan de Investituurstrijd.
Een vorst die in een bepaald gebied soevereiniteit bezat. Deze positie was niet afhankelijk van een adelijke titel.
Een proces waarbij, vanuit de politiek, gestreefd wordt naar een aaneengesloten grondgebied met één bestuur.
Een politiek proces waarbij het volk vanuit het centrum werd bestuurd, in plaats van dat dit door lokale of regionale gezaghebbers werd gedaan.
De herovering van Spaanse christenen, die op het Iberisch schiereiland de moslims verdreven. De moslims, daar Moren genoemd, hadden vanaf 711 het Iberisch schiereiland veroverd.
Gewapende tochten van westerse christenen om het heilige land te veroveren en het christendom te verspreiden.
Mensen die het niet eens zijn met de algemene geloofsleer.
Een rooms-katholieke rechtbank die opgericht werd om ketters op te sporen, te onderzoeken en te straffen.
Mensen die deelnamen aan kruistochten.
Mensen die vanwege hun afkomst tot een groep invloedrijke en bevoorrechte mensen in de maatschappij behoren.
In de late middeleeuwen vond het begin van staatsvorming en centralisatie plaats en werden steden in toenemende mate zelfstandig. Aan deze twee ontwikkelingen lag een onderlinge afhankelijkheid van landsheren en steden ten grondslag.
Leg deze onderlinge afhankelijkheid uit.
Uit het antwoord moet blijken dat de landsheer voor zijn politiek van staatsvorming en centralisatie de politieke / economische steun van de steden nodig had, terwijl de steden voor het krijgen van privileges / stadsrechten (die nodig waren voor de groei van zelfstandigheid) medewerking van de landsheer nodig hadden / de landsheer moesten betalen.