Maatschappijwetenschappen

2. Vaardigheden, de hoofd-, en kernbegrippen en de 4 paradigma's

Gegeven door:
Rogier Proper
Beschrijving Begrippen

In deze samenvatting voor maatschappijwetenschappen gaan we het hebben over de vaardigheden die je moet hebben om een maatschappelijk probleem te doorgronden. We leren je welke hulpmiddelen er zijn om maatschappijanalyses te maken. Dit gebeurt dan met begrippen, concepten geheten, kernconcepten en hoofdconcepten.

Objectief/subjectief

objectief betekent gebaseerd op feiten, subjectief betekent gebaseerd op meningen. Een feit is controleerbaar terwijl een mening een persoonlijke overtuiging is.

Rationeel actor-Paradigma

Hierbij gaat men uit van de visie dat mensen handelen vanuit eigenbelang bij beslissingen die ze nemen. Het verschijnsel van de sociale ongelijkheid wordt dan onderzocht vanuit de visie dat veel individuen voordeel hebben bij ongelijkheid.

Paradigma

is een ‘wetenschappelijke bril’ waarmee een wetenschappers maatschappelijke verschijnselen op een bepaalde manier kunnen verklaren

Globalisering

is het proces van uitbreiding en intensivering van contacten en afhankelijkheden over zeer grote afstanden en over landsgrenzen heen

Staatsvorming

is de institutionalisering van politieke macht tot een staat.

Democratisering

is het proces van verandering van de machts- en gezagsverhoudingen door een grotere inspraak en medezeggenschap van degenen met minder macht.

Institutionalisering

is het proces waarbij een complex van waarden en min of meer geformaliseerde regels vastgelegd wordt in standaard gedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.

Individualisering

is het proces waarbij individuen in toenemende mate hun zelfstandigheid op verschillende terreinen kunnen vergroten

Modernisering

is het ontwikkelen van de samenleving tot een moderne samenleving

Representatie

is de vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door één of enkele betrokkenen die namens de groep optreden.

Cultuur

s het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven

Groepsvorming

is het tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen, doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen.

Politieke instituties

is het complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.

Sociaalconstructivisme-Paradigma

Dit gaat er vanuit dat individuen in een groep door socialisatie en omgaan met elkaar (interactie) een betekenis van de ‘’werkelijkheid’’ construeren, die misschien niet altijd klopt met de werkelijkheid. Maar de groep gelooft erin. Sociale ongelijkheid is dan volgens de constructivisten gebaseerd op beelden die de leden van de groep hebben de construeert over verschillende groepen.

Sociale instituties

is het complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren

Gezag

is macht die als legitiem beschouwd wordt.

Macht

is het vermogen van personen of groepen om andere personen, groepen of zaken de wil op te leggen, eventueel tegen de wensen of belangen van die anderen in.

Sociale cohesie

is het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn, en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.

Sociale ongelijkheid

is wanneer verschillen tussen mensen gevolgen hebben voor hun maatschappelijke positie en effect hebben op de kansen, waardering en behandeling die zij krijgen.

Ideologie

is een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.

Acculturatie

is wanneer een persoon binnen een cultuur is geboren en opgroeit en deze cultuur met de paplepel krijgt ingegoten.

Politieke socialisatie

is het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.

Socialisatie

is het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.

Evalueren

is het achteraf bespreken hoe iets is gegaan/verlopen.

Correlatie

is een samenhang tussen verschillende variabelen die niet direct oorzakelijk is, het geeft aan dat twee verschijnselen relatief vaak samen voorkomen. In de maatschappijwetenschap gaan we niet uit van causaliteit maar van correlaties.

Causaliteit

is een oorzaak-gevolg relatie

Hypothese

Een hypothese is een voorlopige stelling waarin je aangeeft wat je verwacht te vinden in je onderzoek.

Conflict

is een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken.

Functionalistisch-Paradigma

legt de nadruk op de regels en instituties in een samenleving die de stabiliteit en het voortbestaan van die samenleving moeten bevorderen. Dat is de functie van die regels. Dit paradigma ziet de samenleving als sociaal systeem gericht op consensus, ofwel gedeelde waarden en belangen. Sociale ongelijkheid met z’n machtsverschillen heeft dan een functie die niet altijd negatief hoeft te zijn.

A.1 Introductie van maatschappijwetenschap

A.2 Vaardigheden en begrippen (concepten)

Vaardigheden om samenlevingen te bestuderen

Om te kunnen zien wat groepen mensen willen of vinden in samenlevingen, hoe ze zich gedragen en wat dat voor gevolgen kan hebben, beheers je de volgende vaardigheden:


  1. Je bestudeert bronnen (artikelen, boeken, onderzoeken, gegevens, grafieken, statistieken) en je moet kunnen beoordelen of de gegevens die je daar tegenkomt objectief of subjectief zijn geformuleerd. Objectief is gebaseerd op feiten die je kunt checken en niet op meningen, subjectief is gebaseerd op een mening en gevoel.
  2. Of je doet zelf onderzoek binnen een groep. Je kan in je klas een enquête houden over een probleem dat zich daar voordoet. Een leraar die geen orde kan houden of gepest wordt, waar veel leerlingen ook last van hebben... of met een steekproef op je hele school.
  3. Je probeert een bepaald aspect van een samenleving te begrijpen en analyseren, je ziet terugkomende gedragspatronen, die je misschien kan toepassen op andere groepen;
  4. Waarmee je een hypothese, dus een veronderstelling creëert, waarbij je afhankelijke en onafhankelijke variabelen kan vaststellen.
  5. Tevens moet je het oorzakelijk verband tussen twee maatschappelijke verschijnselen kunnen benoemen, de causaliteit dus, of slechts de correlatie (samenhang, maar geen oorzaak).
  6. En je evalueert: je volgt een bepaalde redenering over een sociaal onderwerp en trekt daaruit een conclusie;
  7. Waarna je tenslotte uit je bevindingen (bronnen, onderzoek) conclusies kan trekken en daarvoor een redenering opzet: je schrijft argumenten voor je conclusie.


Hoofdconcepten en kernconcepten

Om met deze vaardigheden te kunnen werken, worden in de sociologie en politicologie een aantal begrippen aangereikt, concepten genoemd, waarmee je aan de slag kan. Oftewel: gereedschappen voor het beoordelen van maatschappelijke vraagstukken. Dat zijn hoofdconcepten en kernconcepten. Deze vier hoofdconcepten corresponderen met de domeinen B, C, D en E van maatschappijwetenschappen havo en vwo: Vorming, Verhouding, Binding en Verandering. Het zijn de overkoepelende vier hoofdthema’s waaronder de begrippen vallen waarmee je verschijnselen in de maatschappijontwikkeling kan aanduiden en duiden, verklaren.


Vorming (Domein B)

Dit is het proces waarbij individuen maatschappelijk worden gevormd tot leden van een groep of samenleving. Het is het socialisatieproces. Personen ontwikkelen dan hun identiteit. Ze leren de cultuur kennen waarin ze opgroeien: cultuur, dat is het geheel van gewoonten, regels, normen, waarden en kennis van een groep of samenleving, en het leerproces heet acculturatie. Daarnaast worden ze politiek gesocialiseerd, er wordt hen een ideologie bijgebracht: ideeën over hoe er met macht en gezag omgegaan moet worden.


Verhouding (Domein C)

Dit gaat over hoe individuen zich maatschappelijk gezien van elkaar onderscheiden, het gaat over verschillen, sociale gelijkheid en ongelijkheid en hoe men dat vormgeeft in een samenleving. Het gaat over conflict, maar ook over samenwerking. Politiek gezien gaat het dan over begrippen macht en gezag, en natuurlijk ook over conflict. Over verschillen tussen staten en de betrekking daartussen.


Binding (Domein D)

We hebben het dan uiteraard over sociale binding. Overal waar mensen in groepen zijn, vormen ze sociale bindingen (groepsvorming). Dus kijken we naar relaties en naar sociale afhankelijkheid. Van mensen in een gezin of in een familie. Deze bindingen kenmerken zich door affectie (gevoel), cognitieve overdracht (kennis), en economische en politieke (of wel machts-) bindingen, binnen de groep en van de groep naar de maatschappij. Een begrip als sociale cohesie (samenhang) speelt dan een rol: is die sterk of niet in een bepaalde groep of maatschappij? Voelen de leden van de groep zich sterk verbonden of minder sterk? En: Welke sociale instituties zijn er? Dat zijn formele of informele regels die het gedrag voorschrijven, soms gegoten in de vorm van wetten. Dat zijn dan politieke instituties. Hoe is de representatie (vertegenwoordig) geregeld?


Verandering (Domein E)

Dit hoofdconcept, tenslotte, gaat over veranderingen in een maatschappij en de mogelijke invloeden van individuen of groepen daarop. Deze veranderingen bekijk je aan de hand van begrippen als:

- Rationalisering: hoe geordend is de maatschappij om deze te kunnen beheersen en door en voor wie?

- Individualisering: Hoe functioneren bepaalde personen in een bepaalde maatschappij als individu of als lid van een groep? Hoe vrij zijn ze in die zin?

- Institutionalisering: In hoeverre raken bepaalde regels in een groep of maatschappij steeds meer geaccepteerd, worden ze gemeengoed, een geaccepteerde institutie?


Politiek gezien komen we dan ook nog de begrippen democratisering, staatsvorming en globalisering tegen.