Maatschappijwetenschappen

3. Socialisatie, cultuur en identiteit

Gegeven door:
Rogier Proper
Beschrijving Begrippen

In deze samenvatting voor maatschappijwetenschappen leggen we uit hoe een maatschappij zich vormt door het proces van socialisatie en het vormen van een identiteit. Dit doen we door een aantal belangrijke sleutelbegrippen te doorgronden zoals cultuur, stereo-typeringen en verschillende vormen van identiteit.

Vorming

verwijst naar het proces van verwerving van een bepaalde identiteit.

Persoonlijke identiteit

geeft antwoord op de vraag: ‘’wie ben ik?’’. Kenmerken hiervan zijn bijvoorbeeld je uiterlijke of psychische eigenschappen.

Vooroordelen

zijn meningen over een groep mensen die niet gebaseerd zijn op feiten, maar op bijvoorbeeld ‘van horen zeggen’ of een eenmalige ervaring. Vooroordelen kunnen ook neutraal zijn al is dat meestal niet het geval.

Stereotypen

zijn vaststaande beelden, generalisaties en veronderstellingen over een bepaalde groep mensen. Ze zijn vaak vereenvoudigd en vertekend. Stereotypen hoeven niet per se negatief te zijn.

Cultuurverandering

is een verandering in cultuur komt tot stand wanneer de rol en het belang van socialisatoren veranderen.

Internalisering

is het proces waarbij mensen zich de waarden, normen, opvattingen en gedragingen van een bepaalde samenleving of groep eigen maken. Voor mensen is dit een soort ‘tweede natuur’

Deconfessionalisering

ook wel ontkerkelijking genoemd betekent dat de kerk (religie) steeds minder invloed krijgt op de samenleving.

Nurture-nature-debat

nurture gaat over je eigen natuur of aard, nature gaat over je opvoeding of omgevingsfactoren. Het nurture-nature debat gaat in essentie over hoe eigenschappen van een individu tot stand komen. Zijn deze aangeleerd of genetisch bepaald?

Sociale identiteit

geeft antwoord op de vraag: wie denken andere dan ik ben, welke indruk maak ik? Het gaat om de betekenis van hun kenmerken binnen de groep en maatschappij, de betekenis van hun gedragingen en hoe daarop gereageerd wordt.

Cultureel kapitaal

omvat de kennis, omgangsvormen, smaak of opvattingen die je een zekere status kunnen geven in de samenleving.

Economisch kapitaal

omvat de financiële middelen zoals bezit, inkomen/vermogen.

Sociaal-economische positie

hier gaat het om de positie van bijvoorbeeld een gezin in de maatschappij op het gebied van: economisch, sociaal en cultureel kapitaal.

Socialisatoren

factoren die ervoor zorgen dat een individu zich de cultuur van een groep of samenleving eigen maakt.

Informele regels

zijn regels die mensen ongedwongen naleven omdat ze het eens zijn met deze regels, denk bijvoorbeeld aan netjes achterin de rij aansluiten bij de kassa in de supermarkt.

Normen en waarden

zijn formele en informele regels hoe je met elkaar omgaat en dient om te gaan doorgegeven aan de eigen groep.

Cultuur

is het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.

Identiteit

is het beeld dat je hebt van jezelf en dat je uitdraagt naar anderen.

Sociaal kapitaal

omvat de connecties en netwerken door werk in de maatschappij die je verder kunnen helpen.

Collectieve identiteit

Dit gaat om vrij algemene kenmerken van een groep: welke typische kenmerken vindt men blijvend bij een bepaalde groep behoren bijvoorbeeld ‘’de jeugd’’ of ‘’bejaarden’’

B.1 Socialisatie, politieke socialisatie en paradigma-visies

Socialisatie

Socialisatie is het sleutelbegrip waarmee het vormingsproces van individu tot groepslid plaatsvindt. Het is het proces waarbij iemand de normen en waarden en andere cultuurkenmerken van een groep of samenleving aanleert. Daardoor gaat hij zich min of meer gedragen als de andere leden van de groep. Doet hij dat niet, dan wordt hij daarvoor gecorrigeerd of gestraft. Dus gaan mensen zich gedragen op een manier die passend wordt gevonden binnen groep. Passend dan ook weer voor je leeftijd, of geslacht of positie.


Die normen en waarden zijn, in de westerse maatschappij bijvoorbeeld, ontleend aan waarden als de Tien Geboden uit de Bijbel. Gij zult niet stelen, gij zult niet liegen, enzovoort. Die kunnen zelfs in de vorm van formele wetten worden gegoten.


Socialisatoren

Socialisatie vindt plaats tijdens de opvoeding in het gezin, tijdens de opleiding op school, en/of in verenigingen en vriendengroepen. Deze instellingen heten de socialisatoren: de omgevingen die socialiseren, die de regels en dus het gedrag en cultuur bijbrengen. Die socialisatoren zijn:

  • Het gezin.
  • De school.
  • De peergroup. (Vrienden en leeftijdsgroep)
  • Het werk.
  • De kerk of geloofsgroep.
  • Een club.
  • Een opleiding


Sociaaleconomische factoren

Kortom, de omgeving waar iemand opgroeit heeft invloed op die socialisatie. De sociaaleconomische positie en status van een gezin of familie heeft ook invloed. De ene heeft een hogere positie, gepaard met meer bezit en inkomen, dan de andere. Hoogopgeleiden blijken hun kinderen langer te kunnen laten doorleren dan laagopgeleiden. Het verschil in opleiding wordt zo door kinderen als het ware overgeërfd. Je positie in een maatschappij ligt dan aan factoren als:

1. Economisch kapitaal: bezit, inkomen.

2. Sociaal kapitaal: connecties en netwerken door werk, een positie in de maatschappij, kunnen je verder helpen.

3. Cultureel kapitaal: ook kennis, omgangsvormen, smaak of opvattingen kunnen je een zekere status geven die je positie in samenleving meebepaalt.


Cultuur

Een ander sleutelbegrip is cultuur. Cultuur is het geheel van normen en waarden, opvattingen, geloven, aannames, kennis, die worden doorgegeven aan de leden van een groep of samenleving, waardoor die samenleving zich kenmerkt.


Stereotypen en vooroordelen

Via socialisatie worden op de leden van de groep of maatschappij soms ook waarden overgebracht die door andere leden verworpen worden.

Godsdienstige overtuigingen bijvoorbeeld: je moet gehoorzamen aan het woord van God. Of stereotypen en vooroordelen.


Stereotypering is beeldvorming waarbij de eigenschappen van een persoon, of een paar personen, aan de hele groep worden toegedicht. Het is een generaliserend idee over een groep. Blondjes zijn dom. Joden zijn gierig. Arabieren hebben geen respect voor het leven. Mensen uit zuidelijke warme landen zijn lui. Allemaal onzin natuurlijk, maar toch zijn er mensen die dat blijven geloven. Dit noemen we vooroordelen. Het zijn oordelen over groepen die berusten op een stereotype. Ze berusten niet op feiten, maar op domme ideeën die in de groep leven en soms moeilijk uit roeien zijn.


Identiteit

Identiteit is het geheel van persoonlijkheidskenmerken van iemand, en ook die wordt door socialisatie gevormd. Als het om persoonlijke identiteit gaat, geeft het antwoord op de vraag: 'wie ben ik?' Het antwoord kan zowel bepaald worden door zowel uiterlijke kenmerken als door psychologische eigenschappen en de aangeboren genetische persoonlijkheidskenmerken uit het nature-nurture-debat. Ook wordt het bepaald door kenmerken die anderen jou toedichten of waarvan jij denkt dat ze je toegedicht worden. Deze antwoorden op de vraag 'wie ben ik' bepalen je persoonlijke identiteit. Het geeft tegelijk aan waarin je je onderscheidt van anderen in je groep én wat jou speciaal tot die groep doet behoren.


Sociale identiteit

Je identiteit is plaats- en tijdgebonden: door de samenleving (plaats) en de tijd waarin je opgroeit. Daarnaast ontwikkel je ook een sociale identiteit. Het geeft antwoord op de vraag: wie denken andere dan ik ben, welke indruk maak ik? Omdat mensen graag bij hun groep willen horen, is het antwoord belangrijk voor hen. Deze groeps-indentificatie geeft aan met elke groep je je verbonden voelt. Men neemt elkaars kenmerken, gedrag en denkbeelden over. Het begrip 'sociale identiteit' speelt een belangrijke rol in het socialisatieproces, omdat mensen zich hun levenlang ontwikkelen in wisselwerking met hun sociale omgeving. Ze leren de betekenis van hun kenmerken binnen de groep en maatschappij, de betekenis van hun gedragingen en hoe daar op gereageerd wordt. Zo worden ze leden van de groep.


Collectieve identiteit

Tenslotte is er ook het begrip collectieve identiteit. Dit gaat om vrij algemene kenmerken van een groep: welke typische kenmerken vindt men blijvend bij een bepaalde groep behoren? Voorbeelden van groepen zijn 'de jeugd' of 'de bejaarden'. Soms wil men helemaal niet geassocieerd worden met een collectieve identiteit, terwijl anderen die associatie wel leggen. "Maar ik voel me nog helemaal geen bejaarde!" hoor je dan. Het is vaak de sociaaleconomische en culturele positie van een groep die de collectieve identiteit daarvan aangeeft.


Wil jij alles nog uitgebreider weten over dit onderwerp? Kijk dan de video hierboven. Ook voor andere onderwerpen kun je bij Digistudies terecht voor jouw maatschappijwetenschappen examen.