In deze video voor natuurkunde bespreken we radioactief verval aan de hand van een opgave over Tsjernobyl. Er worden verschillende manieren uitgelegd om de oefenopgave op te kunnen lossen. De video eindigt met een korte samenvatting.
10. Oefenopgave: radioactief verval - Tsjernobyl

Een eenheid die de de kleinste bouwsteen van de moleculen vormt
Hiermee geven we het aantal protonen dat aanwezig is in de atoomkern aan. Dit getal bepaalt de plek van het atoom in het periodiek systeem
De tijd waarin de helft van het aantal kernen vervalt. Er geldt: N(t) = N0·½t/t1/2, waarbij N(t) = de hoeveelheid kernen, N0 = de beginhoeveelheid, t = tijd (s), t1/2 = halveringstijd(s)
Atomen met hetzelfde atoomnummer maar een verschillend massagetal
Het verval van onstabiele isotopen waarbij ioniserende straling vrijkomt
Het aantal vervalreacties dat per seconde plaatsvindt (eenheid Bq)
Het centrum van een atoom, bestaande uit protonen (positief geladen deeltjes) en neutronen (neutraal geladen deeltjes)
Een negatief deeltje dat onderdeel is van de straling die geproduceerd wordt door bepaalde radioactieve verbindingen
Een neutraal geladen (geen lading) subatomair deeltje met een gewicht van 1u
Een positief geladen (+1) subatomair deeltje met een gewicht van 1u