In deze video behandelen we de vijfde opgave van het natuurkunde vwo-examen van 2014, tijdvak 1. Deze examenopgave gaat over radioactieve straling. De video eindigt met een korte samenvatting en een aantal tips & tricks. Gebruik deze uitleg als onderdeel van je examentraining!
Examenopgave 2014 (1), opgave 5

Bestaat uit elektronen. Gemiddeld doordringend en ioniserend vermogen en een vrij grote dracht
Per ionisatie gaat er 10 eV (elektronvolt) verloren. Omdat energie dus gebruikt wordt, zal de energie na een tijdje op raken. Hierdoor is er een maximale indring-diepte. Deze is afhankelijk van het materiaal
Een gebied waarin elektrische ladingen een kracht ondervinden die gelijk is aan het product van de elektrische veldsterkte en de betreffende lading. Het wordt opgewekt wanneer er deeltjes met een elektrische lading aanwezig zijn
Een zeer klein, negatief geladen deeltje om een atoom
De tijd waarin de helft van het aantal kernen vervalt. Er geldt: N(t) = N0·½t/t1/2, waarbij N(t) = de hoeveelheid kernen, N0 = de beginhoeveelheid, t = tijd (s), t1/2 = halveringstijd(s)
Wanneer een atoom zo energierijk wordt dat het elektronen weg kan schieten. De minimale energie voor een ionisatie ligt tussen de 2 en 4 eV (elektronvolt) (binas Tb 24). De formule voor het berekenen van de energie is: E=h*f=h·c/λ
Atomen met hetzelfde atoomnummer maar een verschillend massagetal
Een voorwerp dat beweegt heeft energie: kinetische energie of bewegingsenergie (symbool: 𝐸k). De kinetische energie van een voorwerp hangt af van de massa en de snelheid van het voorwerp: 𝑬k = 𝟏 𝟐 ∙ 𝒎 ∙ 𝒗^𝟐 . In deze formule is 𝐸k de kinetische energie (in J), 𝑚 de massa (in kg) en 𝑣 de snelheid (in m/s) van het voorwerp
De energie van een bepaalde hoeveelheid stof
De voortstuwende kracht van een ijzeren staaf tussen twee stroomdraden en een magneet
Het verval van onstabiele isotopen waarbij ioniserende straling vrijkomt
Om de spanning te berekenen kun je de formule U=E/Q of 1 V=1 J/C gebruiken