Verbanden en signaalwoorden spelen een grote rol bij het tekstverklaren op jouw examen Nederlands. Leer er daarom meer over in dit filmpje.
7. Verbanden en signaalwoorden

Voordat, vroeger, aanvankelijk, eerst, eerder(e), nadat, daarna, later(e), wanneer, intussen, tegelijkertijd, tijdens
En, ook, verder, ten eerste, ten tweede (etc.), in de eerste plaats, in de tweede plaats (etc.), daarnaast, bovendien, dan, vervolgens, tenslotte, als laatste, niet alleen.. maar ook, zowel.. als, een ander argument, er is nog een reden waarom
Maar, echter, toch, niettemin, desalniettemin, desondanks, daarentegen, aan de ene kant/aan de andere kant, enerzijds, anderzijds, hoewel, ofschoon, integendeel, daar staat tegenover, behalve als, weliswaar.. maar
Net zoals, hetzelfde als, evenals, evenzeer, overeenkomstig, lijkt op, is vergelijkbaar met
Bijvoorbeeld, een voorbeeld, zo, ter illustratie, dat wil zeggen, zoals, onder andere, dat is het geval bij, te denken valt aan, je moet daarbij denken aan
Want, doordat, door, zodat, daardoor, waardoor, dat komt door, te danken aan, te wijten aan, dat heeft alles te maken met, door (dit alles), op grond van, ten gevolge van, als gevolg van, de oorzaak hiervan is
Om te, opdat, door middel van, daarmee, met de bedoeling, is erop gericht, met behulp van, daartoe
Omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden
Als, indien, tenzij, mits, aangekomen dat, gesteld dat, stel dat, op voorwaarde dat, behalve wanneer
Samengevat, kortom, al met al, terugblikkend, zoals gezegd, ofwel/oftewel, anders gezegd, het komt erop neer dat, alles bij elkaar genomen
Dus, dan ook, aldus, concluderend, daardoor, hieruit volgt, vandaar dat, uit dit alles blijkt