Aangeplakte vragen (question tags)
Aanwijzend voornaamwoorden (this, that, these, those)
Abbreviations (bijv. asap, GPS, DIY)
Active vs passive (basics + simple)
Active vs Passive (herhaling + continuous)
Bezit / bezittelijke voornaamwoorden
Bezit / bezittelijke voornaamwoorden (my / mine)
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden (happy vs happily, etc.)
Bijwoorden van frequentie
Both, either, neither, all, every, each, none
Direct vs indirect speech
Future (going to, will, shall, present simple, present continuous)
Gebiedende wijs / imperative (turn left)
Hulpwerkwoorden (could/couldn't, would/wouldn't, gerund -ing)
Hulpwerkwoorden (may, might, be allowed to)
Much, many, (a) little, (a) few, lots of, a lot of
Past continuous (basics + questions + negations)
Past perfect (basics + questions, negations)
Past simple (basics/regular + most common irregular)
Past simple (irregular + questions + negations)
Persoonlijke voornaamwoorden
Phrasal verbs (find out, take out, sleep over, etc.)
Prepositions of directions
Present perfect (basics + questions + negations)
Present perfect continuous (basics + questions + negations)
Reflexive pronouns (myself, himself)
Relative pronouns (who, which, that, whose, where, when)
Some/any/something/anything/somebody/anybody/somewhere/anywhere
Suffixes/prefixes (bijv. -ly, -able, -ment, -ship, un-, dis-)
Voorzetsels (prepositions, regular)
Woordvolgorde (in combination with past simple)
Word order (focus on adverbs)