Wiskunde

2. Massa, tijd, temperatuur, geld en snelheid

Gegeven door:
Menno Lagerwey
Beschrijving Begrippen

In deze uitlegvideo voor wiskunde worden vijf grootheden besproken, namelijk: massa, tijd, temperatuur, geld en snelheid. We vertellen je over welke eenheden horen bij deze grootheden en de afkortingen hiervan. Aan de hand van een aantal voorbeelden krijg je te zien hoe we met de grootheden kunnen rekenen. Je kunt deze uitleg gebruiken als onderdeel van je examentraining, of natuurlijk om te leren voor andere toetsen!

Afronden op gehelen

Bij afronden op gehelen kijk je naar het eerste getal achter de komma. Is dit een 5 of hoger? Dan rond je het getal voor de komma naar boven af. 5,6 wordt dan bijvoorbeeld 6

Celsius

Celsius is de maat waarin je meet hoe warm of koud het is (de temperatuur dus). Als water bevriest dan is het nul graden Celsius. Als water kookt dan is het honderd graden Celsius

Decennium

Tien jaar

Eeuw

Honderd jaar

Fahrenheit

Fahrenheit is een temperatuurschaal. 1 graad Fahrenheit is ongeveer 0,56 graad Celsius

Grootheden

Maten waarmee je meet, bijvoorbeeld tijd, snelheid, temperatuur, massa of geld

Massa

Een natuurkundige grootheid die de hoeveelheid van iets aangeeft. Het wordt uitgedrukt in kilogram

Millennium

Duizend jaar

Schrikkeljaar

Een kalenderjaar met 366 dagen in plaats van 365. De extra dag (schikkeldag) is er eens per vier jaar, op 29 februari

Snelheid

Hoeveel afstand je aflegt in een bepaalde tijdseenheid

C1. Grootheden en eenheden

C2. Rekenmachine en wetenschappelijke notatie

C3. Meten en schatten

C4. Breuken en verhoudingen

Samenvatting voor wiskunde - Massa, tijd, temperatuur, geld en snelheid


Massa

De standaardmaat voor massa is de kilogram. Maar er zijn natuurlijk veel meer eenheden van massa. Hier zie je een overzicht van alle eenheden en de bijbehorende afkorting.

Op het examen moet je met eenheden van gewicht kunnen rekenen. Voor het rekenen met gewicht gebruik we hetzelfde hulpmiddel als voor het rekenen met inhoud. De stapjes zijn dus ook gelijk: x 1.000 of : 1.000.


Tijd

De standaardmaat voor tijd is de seconde, maar er zijn natuurlijk veel meer eenheden van tijd. Zo bestaat een minuut uit 60 seconden. Een uur bestaat uit 60 minuten. Een kwartier bestaat uit 15 minuten en er gaan dus vier kwartieren in een uur. Een dag bestaat uit 24 uur. Op het examen moet je met deze waarden kunnen rekenen. Als we bijvoorbeeld willen weten uit hoeveel seconden een dag bestaat, dan doen we: 24 x 60 x 60 = 86.400 seconden.


Een week bestaat uit 7 dagen. Een maand bestaat uit 30 of 31 dagen, behalve de maand februari. Deze telt 28 of 29 dagen. Een jaar bestaat uit 12 maanden, of 52 weken of 365 dagen. Eens in de vier jaar komt er een schrikkeljaar voor. Een schrikkeljaar heeft één dag extra en telt dus 366 dagen. Die dag extra vind je dan in februari, want februari heeft dan 29 dagen i.p.v. 28.


Er zijn ook nog veelvouden van een jaar. Een decennium is 10 jaar, een eeuw is 100 jaar en een millennium is 1000 jaar.


Temperatuur

De temperatuur geeft aan hoe warm iets is. Je kunt de temperatuur meten met een thermometer. Er zijn verschillende schalen om te temperatuur te meten. In Europa gebruiken we de schaal van Celsius. In Noord-Amerika wordt de schaal van Fahrenheit gebruikt. De waarde van een bepaalde temperatuur is anders op de twee schalen. Zo is 25 graden Celsius gelijk aan 77 graden Fahrenheit.


Geld

In alledaagse situaties is het handig om te kunnen rekenen met geld. Stel, je hebt 10 euro en je wil weten hoeveel flessen cola van 2,55 euro je kunt kopen. Je doet dan 10 / 2,55 = 3,9. Je kunt natuurlijk geen 0,9 fles cola kopen, dus we moeten hier afronden op gehelen. De vraag is hier: hoe moet ik afronden? Als we de normale afrondregels zouden volgen, dan moet je naar boven afronden als het getal na de komma een 5 of hoger is. Is het getal na de komma lager dan een 5, dan rond je naar beneden af. In dit geval is het getal na de komma een 9 en moeten we naar boven afronden. Je zou dan van 3,9 het getal 4 maken.


Afrondregels

Je hebt echter te weinig geld om die vierde fles cola te kopen. Want 4 x 2,55 = 10,20 euro en dus kom je 20 cent tekort. Daarom moeten we in deze situatie dus wél naar beneden afronden. Je kunt 3 flessen cola kopen. Je volgt dus niet altijd de normale afrondregels. Als je te maken hebt met een alledaagse situatie, dan moet je goed kijken op welke manier je afrondt. Vraag je dan steeds af of hetgeen dat je doet wel echt kan.


Snelheid

Snelheid kan worden gemeten in meter per seconden (m/s) of kilometer per uur (km/u). Bij het omrekenen van m/s naar km/u gebruiken we dat 1 m/s gelijk is aan 3,6 km/u. Stel iemand loopt 100 meter in 15,4 seconden, dan loopt hij is 100 / 15,4 = 6,5 m/s. Dat is dus 6,5 x 3,6 km/u = 23,4 km/u.


Tot zover de samenvatting over massa, tijd, temperatuur, geld en snelheid. Bereid je goed voor op het eindexamen door ook de andere uitlegvideo’s voor wiskunde te bekijken!