Bedrijfseconomie

6. Vreemd vermogen

Gegeven door:
Carlitos Kramer
Beschrijving Begrippen

Welkom allemaal bij deze video met uitleg voor bedrijfseconomie. Hierin bespreken we vreemd vermogen, wat op de creditzijde van de balans van een onderneming staat. We maken onderscheid tussen kort vreemd vermogen en lang vreemd vermogen. Ook gaan we dieper in op een obligatielening en de converteerbare obligatielening.

Kort vreemd vermogen

Verplichtingen of schulden met een looptijd van maximaal één jaar

Lang vreemd vermogen

Verplichtingen of schulden met een looptijd van minimaal één jaar

Leverancierskrediet

Verkoper levert goederen aan de koper die niet gelijk hoeft te betalen.

Debiteur

Een klant die een factuur heeft ontvangen van jouw bedrijf maar deze nog niet heeft

Crediteur

Een leverancier die nog betaald moet worden

Afnemerskrediet

Je betaalt als koper vooruit aan de afnemer en bouwt zo krediet op

Couponrente

Rentepercentage op een obligatie

Agio

Het verschil tussen de huidige koers van een aandeel en de nominale waarde

C1. Financieren

Samenvatting voor bedrijfseconomie - Vreemd vermogen


Wat is vreemd vermogen?

Het vreemd vermogen is opgebouwd uit de verplichtingen of schulden van de onderneming naar derden. In de boekhouding onderscheiden we kort vreemd vermogen (KVV), dit zijn type leningen met een looptijd tot maximaal één jaar, en lang vreemd vermogen (LVV), dit zijn type leningen met een looptijd van minimaal één jaar. 


Kort vreemd vermogen

Een veelvoorkomende post die onder het KVV valt is het leverancierskrediet, wat meestal op de balans komt te staan onder de naam crediteuren. Het leverancierskrediet houdt in dat een bedrijf een korte tijd geld 'leent' bij de leveranciers. De factuur wordt niet direct bij levering betaald, maar het bedrijf hoeft deze pas later, bijvoorbeeld na een maand, aan de leverancier te betalen.


Het leverancierskrediet komt voor op de balans van een bedrijf, aangezien de koper de goederen die hij of zij dus wel al in bezit heeft, financiert met de nog niet betaalde rekening. Op de debetzijde van de balans komt dan dus 'voorraad' te staan in de vorm van de aangekochte goederen en op de creditzijde crediteuren, wat dus de schuld is die er voor een korte tijd is.


Rekening courant krediet

De tweede post die onder het KVV valt is het rekening courant krediet. Dit is een zakelijk krediet met een vrij opneembaar bedrag. Je kunt dus op elk moment geld opnemen en weer terugbetalen, tot op een bepaald maximum. Hiermee kun je dus rood staan op je betaalrekening bij de bank. Binnen de afgesproken limiet kun je geld opnemen en bijstorten wanneer je dat wil. De extra financiële ruimte gebruik je bijvoorbeeld om te investeren in voorraden en debiteuren op het moment dat je het nodig hebt. Debiteuren zijn het tegenovergestelde van crediteuren. Het zijn de klanten die een factuur hebben ontvangen van jouw bedrijf maar deze nog niet betaald hebben. 


Afnemerskrediet

Dan bestaat er ook nog zo iets als het afnemerskrediet. Het afnemerskrediet is een krediet waarbij de afnemer aan de leverancier krediet verleent door vooruit te betalen voor nog te leveren goederen of diensten. Een voorbeeld is het vooruitbetalen van een verzekering voor het hele jaar; je betaalt in één keer, terwijl je het hele komende jaar nog gebruik maakt van de dienst. 


Als een onderneming BTW moet afdragen, dus als een onderneming meer BTW heeft ontvangen dan betaald, dan vindt deze afdracht meestal plaats aan het einde van elk kwartaal. De onderneming houdt dus geld in kas wat niet van de onderneming is, maar van de Belastingdienst. Dus, wordt de balans opgemaakt terwijl het bedrijf de BTW nog in bezit heeft? Dan moet het worden bijgeschreven als kort vreemd vermogen, omdat het dus een kortlopende schuld is aan de Belastingdienst. 


Oké, nu gaan we alle posten bespreken die vallen onder het lang vreemd vermogen (LVV). 


Lang vreemd vermogen

Onder het LVV vallen verschillende soorten leningen met een looptijd langer dan één jaar. 


Een veelvoorkomende post die onder het LVV valt is een hypothecaire lening. Een hypothecaire lening is een langlopende lening waarbij onroerend goed als onderpand dient. Denk bijvoorbeeld aan vaste activa, zoals een bedrijfspand of dure machines. De kredietgever, doorgaans een bank, heeft het recht om het onderpand te verkopen als de kredietnemer, de onderneming, niet aan de betalingsverplichtingen kan voldoen. Dit noemen we het recht van hypotheek. Kan je de lening niet afbetalen? Dan verkoopt de bank dus gewoon jouw pand of machine om dit geld terug te krijgen. 


Onderhandse leningen

Een kredietgever hoeft niet altijd een bank te zijn. Leent de onderneming geld van familie, vrienden of bekenden dan wordt dit een onderhandse lening genoemd. het kenmerkende aspect van een onderhandse lening is dus dat er direct contact is tussen kredietgever en kredietnemer. De leningsvoorwaarden kunnen onderling worden afgesproken en het interestpercentage, oftewel de rente op zo’n type lening, is meestal lager dan dat de bank vraagt. Ook hier kan het zijn dat er een onderpand wordt geëist door de kredietgever, maar dit hoeft niet het geval te zijn. 


Obligatielening

Een derde type vreemd vermogen op de lange termijn is de normale obligatielening. Obligatieleningen worden door zowel bedrijven als overheden uitgegeven. Koop je een staatsobligatie, dan bezit je dus een stukje van de staatsschuld van een land. Er is dus een hele grote lening, en met een obligatie ben jij verantwoordelijk voor een klein deel daarvan. In tegenstelling tot een aandeel, geeft een normale obligatie geen zeggenschap of stemrecht in een onderneming.


Een obligatielening kenmerkt zich doordat er veel kredietgevers zijn die allemaal dezelfde vaste leningsvoorwaarden hebben. Een obligatie heeft altijd een vaste looptijd. Een obligatie kan een vast rentepercentage hebben, maar er kan ook een variabele rente op zitten. Er zijn zowel kortlopende als langlopende obligaties, waarbij kortlopende obligaties een looptijd hebben korter dan 5 jaar en langlopende obligaties langer dan 5 jaar. De meest voorkomende looptijd is tussen de 2 en de 10 jaar. De vuistregel is: hoe langer de looptijd van een obligatie, hoe hoger de couponrente. Dit is de term die wordt gebruikt voor het rentepercentage op de obligatie.


Een obligatie van €1.000,- met een coupon van 5% betaalt bijvoorbeeld €50,- per jaar uit. Het woord coupon is afkomstig uit de tijd dat obligaties daadwerkelijk een papieren coupon hadden die aan de betaling kon worden geconverteerd. Aan het einde van de looptijd is de onderneming of de staat verplicht de nominale waarde, dus de waarde die op een obligatie staat, terug te betalen aan de investeerder die op dat moment de obligatie bezit. Daarom is een obligatie relatief veilig beleggingsproduct.


Echter is een obligatie een verhandelbaar schuldbewijs, welke verhandeld kan worden op de kapitaalmarkt. Een belegger kan de obligatie dus aan iemand anders verkopen vóór het verstrijken van de looptijd. Je draagt jouw stukje van de lening dan dus over aan iemand anders. 


Obligaties

Net zoals bij aandelen hebben obligaties een nominale waarde, een beurskoers en een emissiekoers. De waarde die op een obligatie staat noemen we dus de nominale waarde. Dit is de hoofdsom van een obligatie en deze is constant. Maar, de reële waarde kan wel fluctueren. 


A pari

Het bedrag waarvoor een obligatie op de markt komt noemen we de emissiekoers van een obligatie. Als de emissiekoers exact gelijk is aan de nominale waarde is deze 100%; dit wordt ook wel a pari genoemd. Maar, de emissiekoers kan ook hoger of lager zijn dan de nominale waarde van een obligatie.


Onder pari

De obligatie is onder pari als de emissiekoers onder de 100% noteert. De marktrente is dan hoger dan de couponrente op de obligatie. De marktrente is de rente die op een bepaald moment geldt op de kapitaal- en geldmarkt. Beleggers moeten dan overgehaald worden om de obligatie alsnog te kopen, waardoor de prijs daalt. Want waarom zou je  een obligatie kopen als je ergens anders een betere rente of rendement kan krijgen?


Het verschil tussen de emissiekoers en de nominale waarde is in dit geval het disagio op obligaties. De disagio is een balanspost die dus ontstaat doordat obligaties worden uitgegeven tegen een lagere emissiekoers dan de nominale waarde van de obligatie.


Boven pari

De obligatie is boven pari als de emissiekoers boven de 100% van de nominale waarde noteert. Beleggers zijn dan bereid meer te betalen, omdat de couponrente hoger is dan de marktrente. Het verschil tussen de emissiekoers en de nominale waarde is in dit geval het  agio op obligaties.


Dit is een balanspost die ontstaat doordat obligaties worden uitgegeven tegen een hogere emissiekoers dan de nominale waarde van de obligatie. Dus, couponrente hoger dan de  marktrente zorgt voor een obligatie boven pari, wat zorgt voor agio op de balans. Andersom, een lagere couponrente dan de marktrente zorgt voor een obligatie onder pari en een disagio op de balans. 


Beurskoers

Het bedrag waarvoor een obligatie initieel op de markt komt is dus de emissiekoers. Maar, deze kan later ook nog verhandeld worden. De marktprijs van een obligatie wordt vervolgens de beurskoers genoemd. Dit is dus de prijs waarvoor een obligatie wordt verkocht tussen de ene belegger en de ander. Deze prijs wordt voornamelijk bepaald door de marktrente, maar ook door de kredietwaardigheid van de onderneming of staat die de obligatie heeft uitgegeven.


Een daling van de marktrente leidt tot een koersstijging van de obligatie en een stijging van de marktrente leidt tot een koersdaling van de obligatie. Als een bedrijf minder kredietwaardig lijkt, en dus een grotere kans heeft om de lening niet terug te betalen, wordt obligatie ook minder waard. 


Het is belangrijk om te weten dat de beurskoers van een obligatie wordt uitgedrukt in een percentage van de nominale waarde. De beurskoers is meestal niet hetzelfde als de nominale waarde. Als de koers exact gelijk is aan de nominale waarde is deze 100%, dit wordt ook weer a pari genoemdDe obligatie is onder pari als de beurskoers onder de 100% noteert en de obligatie is boven pari als deze boven de 100% noteert.


Agio en disagio berekenen

Oké hoe bereken je dan het agio of disagio? Stel dat een autofabrikant besluit tot de uitgifte van  5000 obligaties van € 1.000. De emissiekoers wordt vastgesteld op 95%. 


  1. Berekenen we dan het agio of het disagio? Juist, het disagio, want de emissiekoers is lager dan de nominale waarde, dus onder pari.
  2. Wat is de nominale waarde van de obligatielening? 5000 x € 1.000 = €5.000.000 (let er op of de nominale waarde per obligatie of van de hele lening wordt gevraagd).
  3. Wat is de emissiekoers van een obligatie in euro’s? 0,95 x €1000 = €950.
  4. Het bedrag wat ontvangen wordt is dus lager dan de nominale waarde van de obligatielening, want 5000 x €950 = €4.750.000 .
  5. Het totale disagio is het bedrag dat niet ontvangen wordt, maar wel moet worden geregistreerd op de balans, dus 5 miljoen – 4,75 miljoen =  € 250.000.


Converteerbare obligatielening

Een ander soort obligatielening die je moet kennen voor je examen is de converteerbare obligatielening. Een converteerbare obligatielening is een obligatie die omgezet kan worden in een vooraf vastgesteld aantal aandelen tegen bepaalde voorwaarden. Bij een normale obligatielening kan dit dus niet. 


Stijgt de koers van de aandelen van de NV, dan kan het ‘converteren’ van de obligatie naar aandelen lucratief worden, mits de aandelenkoers hoger is dan de conversiekoers. De conversiekoers is de nominale waarde van de in te wisselen obligaties + een bijbetaling, gedeeld door het aantal terug te krijgen aandelen. De conversieratio bepaalt hoeveel aandelen er verkregen kunnen worden door het converteren van één obligatie. Klinkt misschien ingewikkeld, maar laten we even naar een voorbeeld kijken. 


Conversiekoers berekenen

Dus, stel dat de beurskoers van een aandeel bij bedrijf XYZ is €62. De nominale waarde van een obligatie is € 40. Je hebt vier obligaties, en de mogelijkheid te converteren met een conversieratio van 0,75 plus een bijbetaling van €50. 


  • Je krijgt dus 3 aandelen voor jouw 4 obligaties, want: conversieratio 0,75 *  4 obligaties = 3 aandelen.
  • De conversiekoers per aandeel is: (4 x €40 + €50) / 3 = €70.
  • Het is in dit geval dus niet voordelig om te converteren, want de conversiekoers van €70 is hoger dan de aandelenkoers van €62.
  • Dit is ook logisch want 3 aandelen * €62 = €186. Terwijl 4 obligaties * €40 + €50 bijbetaling = €210.


Een voordeel voor de kredietgever van een converteerbare obligatielening t.o.v. een normale obligatielening is dat er een kans is op een hoger rendement bij een stijgende aandelenkoers. Tegelijkertijd heb je de zekerheid van een vaste rente op de obligatie. Daalt het aandeel sterk in waarde, dan is het niet interessant  om de obligaties in te wisselen voor aandelen en gebruik je de optie tot conversie simpelweg niet. Zo ontvang je dan gewoon de rente en de nominale waarde aan het einde van de looptijd. 


Een nadeel is dat je bij een converteerbare obligatie lagere rente krijgt dan bij een normale obligatie. Aangezien een kredietgever de optie krijgt tot conversie en mogelijk kan profiteren van een koerswinst, is het rentepercentage dus lager dan bij een normale obligatielening. Meestal wordt een converteerbare obligatie uitgegeven door bedrijven met een zwakke balans en een lage credit-rating, wat het risicovoller maakt.


Het voordeel voor de onderneming, dus de kredietnemer, zit in de lagere financieringslasten. Omdat beleggers genoegen nemen met een lagere rentecoupon, heeft een bedrijf per saldo minder kosten op de lening.