Bedrijfseconomie

5. Voorraadwaardering

Gegeven door:
Henk de Beuker
Beschrijving Begrippen

Hallo allemaal en welkom bij deze nieuwe video met uitleg voor bedrijfseconomie, die gaat over voorraadwaardering. Voorraadwaardering heeft, zoals je wel zult verwachten, te maken met wat voor geldwaarde we onze voorraad geven. Klinkt misschien logisch, maar we kunnen dit op verschillende manieren doen. De drie meest gangbare manieren gaan we in deze video bespreken. 

  1. Ten eerste de First In, First Out methode, afgekort FIFO; 
  2. Ten tweede de Last In, First Out methode, afgekort LIFO;
  3. En tot slot de Vaste Verrekenprijs methode. 
Voorraadwaardering

Hoeveel je voorraad waard is

Vaste verrekenprijs

Je maakt een inschatting van de gemiddelde inkoopprijs.

First in First out (Fifo)

Je verkoopt als eerst de producten die je als eerste hebt ingekocht

Last in First out (Lifo)

Je verkoopt als eerst de producten die je als laatste hebt ingekocht

E1. Vastleggen van financiële en niet-financiële informatie

E2: Kosten- en winstvraagstukken

Samenvatting voor bedrijfseconomie - Voorraadwaardering


Voorraad op de balans

Laten we eerst nog even snel kijken naar wat er gebeurt op de balans als we een voorraad aanleggen en verkopen. Stel we hebben €100 op de bank staan, dan hebben we dus €100 aan liquide middelen die aan de debetzijde van de balans staan, aangezien dit bezittingen zijn. Vervolgens kopen we met al ons geld een voorraad appels. Nu gaat er €100 van onze liquide middelen af, want dat geld zijn we kwijt, en komt er €100 aan voorraad bij, wat ook aan de debetzijde staat, aangezien dit ook bezittingen zijn. Er hoeft niks te gebeuren aan de creditzijde, aangezien ze elkaar precies opheffen aan de debetzijde.


Vervolgens verkopen we al onze appels. Stel we verkopen onze appels voor precies evenveel als dat we het ingekocht hebben, dan verschuift de €100 gewoon weer terug van de voorraad naar de liquide middelen. Maar, waarschijnlijk verkopen we ze met een marge, dus zeg dat het ons €200 heeft opgeleverd na verkoop. Op de winst- en verliesrekening komt nu een omzet van €200 te staan. Op de balans zien we nu de voorraad van €100 verdwijnen, want die hebben we verkocht, en we zien €200 bij liquide middelen staan, aangezien we dat gekregen hebben in cash.


Maar, nu zijn we niet in balans, want er is aan de debetzijde €100 afgegaan en €200 bijgekomen. Dat lossen we op door aan de creditzijde €100 op te tellen bij het eigen vermogen. Vervolgens kunnen we de liquide middelen weer uitgeven om onze kosten te dekken, die op de winst- en verliesrekening terecht komen, en dan gaat dat op de balans weer van het eigen vermogen af. 


Voorraadwaardering

Er zijn dus drie manieren om je voorraad te waarderen. Die waardering bepaalt welk bedrag er bij voorraad komt te staan op de balans; dus, hoeveel is onze voorraad waard? Ook bepaalt het de omzet, inkoopwaarde van de omzet en de brutowinst op de winst- en verliesrekening. Deze vier dingen bekijken we dus telkens.


First in, First out

De eerste manier is de First In, First Out methode. Hierbij verkopen we dus als eerst de producten die we ook als eerst hebben ingekocht. Met andere woorden: de oudste producten verkopen we als eerst. Laten we een simpel voorbeeld gebruiken met appels. We hebben de volgende gegevens:


We kopen de volgende appels in:

  • Op 1 januari, 10 appels voor €1 per stuk
  • Op 1 februari, 6 appels voor €2 per stuk
  • Op 1 maart, 12 appels voor €3 per stuk
  • Op 1 april, 5 appels voor €4 per stuk
  • Niet heel realistisch misschien, aangezien de appels super snel super veel duurder worden, maar goed, het gaat om het idee.


We verkopen de volgende appels:

  • Op 15 januari, 5 appels voor een verkoopprijs van €2 per stuk
  • Op 15 februari, 4 appels voor €3 per stuk
  • Op 15 maart, 3 appels voor €4 per stuk
  • En op 15 april, 17 appels voor €5 per stuk
  • Mega dure appels dus wel, maar goed. Dit zijn even de beste appels van de wereld


Laten we dan nu kijken naar de omzet, inkoopwaarde van de omzet en brutowinst voor januari en balanswaarde van de voorraad op 31 januari. 

  • De omzet: 5 appels x €2 verkoopprijs = €10
  • Inkoopprijs van de omzet: 5 appels x €1 inkoopprijs = €5 
  • Brutowinst: €10 - €5 = €5 
  • Balanswaarde van de voorraad: 5 x €1 = €5, want we hebben nog 5 appels over van inkoopprijs €1


Nu gaan we verder en kopen we dus op 1 februari nog eens 6 appels erbij voor €2 per stuk. Op 15 februari verkopen we er 4, voor €3. Op 28 februari hebben we dan: 

  • De omzet voor februari: 4 x €3 = €12
  • Inkoopprijs van de omzet: 4 x €1 (want we verkopen eerst die uit januari) = €4
  • Brutowinst is dan: €12 - €4 = €8. 
  • Balanswaarde van de voorraad op 28 februari: 1 x €1 + 6 x €2  = €13, want we hebben nog 1 appel over uit januari en 6 uit februari


De situatie in maart is dan: 

  • Omzet: 3 x €4 = €12 
  • Inkoopprijs van de omzet: 1 x €1 + 2 x €2 = €5 
  • Brutowinst: €12 - €5 = €7
  • Balanswaarde van de voorraad op 31 maart: 4 x €2 + 12 x €3 = €44


En tenslotte de situatie april: 

  • De omzet in april: 17 x €5 = €85 
  • Inkoopprijs van de omzet: 4 x €2 + 12 x €3 + 1 x €4 = €48
  • De brutowinst in april is dan: €85 - € 48 = €37
  • En de balanswaarde van de voorraad op 30 april is: 4 x €4 = €16, want er zijn nog 4 appels over die we in april hebben ingekocht. 


Last in, First out

Oké, dan gaan we nu kijken naar de Last In, First Out methode, waarbij we dus eerst de laatst ingekochte producten verkopen. Laten we naar hetzelfde voorbeeld kijken om de verschillen te zien. 


De situatie in januari is hetzelfde als bij first in first out, aangezien we maar één inkoop- en één verkoopmoment hebben gehad. 


De situatie in februari is dan als volgt: 

  • De omzet in februari is: 4 x €3 = €12 (hetzelfde als net)
  • De inkoopprijs van de omzet is: 4 x €2 = €8 (want we verkopen nu eerst die we als laatst hebben ingekocht) 
  • De brutowinst is: €12 - €8 = €4 
  • De balanswaarde van de voorraad op 28 februari is: 5 x €1 + 2 x €2 = €9 (want we hadden nog 5 appels uit januari en 2 uit februari) 


De situatie in maart is dan: 

  • Omzet: 3 x €4 = €12 (weer hetzelfde als net)
  • Inkoopprijs van de omzet: 3 x €3 = €9 (want we verkopen eerst die uit maart) 
  • De brutowinst = €12 - €9 = €3
  • De balanswaarde van de voorraad op 31 maart: 5 x €1 (uit jan) + 2 x €2 (uit feb) + 9 x €3 (uit maart) = €36


En tenslotte de situatie in april: 

  • Omzet: 17 x €5 = €85 
  • Inkoopprijs van de omzet: 5 x €4 + 9 x €3 + 2 x €2 + 1 x €1 =  €52
  • De brutowinst = €85 - €52 = €33
  • De balanswaarde van de voorraad op 30 april: 4 x €1 = €4, want er zijn nog 4 appels over uit januari. 


We zien dus dat bij de twee manieren de omzet hetzelfde blijft, maar de inkoopprijs van de omzet, de brutowinst en de balanswaarde van de voorraad verschilt.


Vaste verrekenprijs

Dan gaan we nu verder met de laatste methode, namelijk de vaste verrekenprijs. Hierbij maken we gebruik van, je raadt het al, een vast inkoopprijs. Deze vaste prijs is een schatting van de gemiddelde inkoopprijs. Het voordeel van een vaste verrekenprijs is dat we niet zo moeilijk hoeven doen over wanneer we iets hebben ingekocht, het is dus administratief veel overzichtelijker. Het nadeel is dat we een inschatting maken, wat natuurlijk makkelijk af kan wijken van de realiteit. 


Laten we ons voorbeeld er weer bij pakken. Stel we schatten in dat een appel gemiddeld €2 kost om in te kopen. 


De situatie in januari is dan:

  • De omzet: 5 appels x €2 verkoopprijs = €10
  • Inkoopprijs van de omzet: 5 appels x €2 inkoopprijs = €10 
  • Brutowinst: €10 - €10 = €0
  • Balanswaarde van de voorraad: 5 x €2 = €10, want we hebben nog 5 appels over


De situatie in februari is dan als volgt: 

  • De omzet in februari is: 4 x €3 = €12 
  • De inkoopprijs van de omzet is: 4 x €2 = €8 
  • De brutowinst is: €12 - €8 = €4 
  • De balanswaarde van de voorraad op 28 februari is: 7 x €2  = €14 


De situatie in maart is dan: 

  • Omzet: 3 x €4 = €12 
  • Inkoopprijs van de omzet: 3 x €2 = €6
  • De brutowinst = €12 - €6 = €6  
  • De balanswaarde van de voorraad op 31 maart: 16 x €2 = €32


En tenslotte de situatie in april: 

  • Omzet: 17 x €5 = €85 
  • Inkoopprijs van de omzet: 17 x €2 = €34
  • De brutowinst = €85 - €34 = €51
  • De balanswaarde van de voorraad op 30 april: 4 x €2 = €8


Zoals je ziet is dit veel makkelijker uitrekenen. Echter is het ook zo dat we een gemiddelde inkoopprijs van €2 hebben gehanteerd, maar als we dit achteraf uitrekenen, dan zien we dat dit niet klopt. Het is namelijk in de realiteit: (10 x €1 + 6 x €2 + 12 x €3 + 5 x €4) / 33 = €2,36 gemiddeld. Onze inschatting van de kostprijs is dus lager dan de werkelijke kostprijs, wat achteraf gecorrigeerd moet worden. Dat kan dus onvoordelig zijn, zoals bij ons het geval was. 


Als we nu alles onder elkaar zetten in een overzicht (zie video), zie je dat de verschillende methodes dus verschillende inkoopprijzen van de omzet, brutowinsten en balanswaarden van de voorraad veroorzaken. Het is belangrijk dat je begrijpt dat dit soort administratieve keuzes kunnen leiden tot een andere waardering van je voorraad en je inkoopkosten! 


Hiermee zijn we aan het einde gekomen van deze samenvatting voor bedrijfseconomie. Tot de volgende keer!