Op deze pagina leer je alles over kenmerk 11 en 12: hofstelsel en horigheid. We vertellen je over de agrarisch-urbane cultuur, het feodale stelsel, de zelfvoorzienende agrarische cultuur en het leenstelsel. Gebruik deze uitleg om te leren voor het geschiedenis examen!
6. Hofstelsel en horigheid (Kenmerk 11 en 12)

Een religie waarbij men in één god gelooft. Dit is het tegenovergestelde van polytheïsme.
Het geloof in een god of meerdere goden. Wordt ook wel religie genoemd.
Een staat die geregeerd wordt door een opvolger van de islamitische profeet Mohammed.
Het heilige boek van de christenen.
De grootste van twee hoofdstromingen binnen de Islam. Soennieten volgen naast de koran ook de soenna: de levenswijze van profeet Mohammed.
De kleinste van twee hoofdstromingen binnen de Islam. Sjiieten zien Ali, de schoonzoon en neef van de profeet Mohammed, en zijn nakomelingen als de ware leiders van de islamitische wereld.
Een persoon die door de katholieke kerk gezonden wordt om het geloof te verspreiden.
Het proces waarbij niet-christelijke volkeren zich, vaak massaal, tot het christendom bekeren.
Priesters die gehoorzaamheid beloven aan de bisschop die hen wijdt.
Iemand die vanuit religieuze overtuiging voor een speciale levensinvulling kiest. Een monnik leeft teruggetrokken en in een klooster.
Een persoon die religieuze handelingen verricht. Hij zorgt voor het contact tussen de mensen en (de) god(en).
Een maatschappelijk stelsel waarbij de hogere klasse een grondgebied leent aan iemand uit de lagere klasse, in ruil voor geld of andere diensten.
Gebruik bron 1.
In de vroege middeleeuwen vindt in Europa een politieke verandering plaats. Je kunt concluderen dat deze verandering aansluit bij Germaanse gebruiken uit de oudheid.
Ondersteun deze conclusie door:
- de politieke verandering in de vroege middeleeuwen te noemen en;
- met een verwijzing naar de bron toe te lichten dat hierbij wordt aangesloten bij traditionele Germaanse gebruiken.
Bron 1:
De Romeinse geschiedschrijver Tacitus schreef rond 98 een boek over de Germanen. Hij schrijft:
Als er bij de eigen stam door langdurige vrede en stilstand niets te beleven is, gaan de meeste jongeren van adel op eigen initiatief naar de stammen die dan in een oorlog verwikkeld zijn. Germanen houden namelijk niet van rust. Om een groot gevolg te onderhouden zijn geweld en oorlog nodig. Want mannen doen een beroep op de gulheid van hun leider voor dat mooie oorlogspaard of die bloedige, zegevierende werpspies. Eenvoudig toebereide maar overvloedige maaltijden krijgen ze bij wijze van soldij. De bron voor die gulheid is gelegen in oorlog en roof. Germanen zijn er moeilijker toe te bewegen land te beploegen of de oogst af te wachten dan de vijand uit te dagen en wonden te verdienen. Want ze vinden het een blijk van slapheid en laksheid om met zweet te verwerven wat je door bloed kunt krijgen.
Kern van een juist antwoord is:
- In de vroege middeleeuwen ontstaan feodale verhoudingen in het bestuur (in plaats van het Romeinse bestuur);
- waarbij de feodale heren hun vazallen in natura / in land betalen voor hun trouw / krijgsdienst;
- waarbij zij aansluiten op het Germaanse gebruik krijgers te belonen met een oorlogspaard / werpspies / maaltijden.