Geschiedenis

6. Industrialisatie en de sociale en politieke gevolgen ervan

Gegeven door:
Richard Mozes
Beschrijving Begrippen

Op deze pagina besteden we aandacht aan de industrialisatie in Nederland. Op welke wijze vond dit plaats en wat zijn de sociale en politieke gevolgen ervan? Onderwerpen die naar voren komen zijn onder andere het Kinderwetje van Van Houten, het communisme en de industriële revolutie. Gebruik deze informatie om je voor te bereiden op het examen geschiedenis!

A1. Van Monarchie naar Democratie

A2. Nieuwe politieke bewegingen

ThumbnailPlay
ThumbnailPlay

De groei van de industrialisatie

Een belangrijke oorzaak voor de politieke en sociale veranderingen rond 1900 was de groei van de industrialisatie. Dit vond niet alleen in Nederland plaats, maar in heel Europa. Tot dan toe werden gebruiksvoorwerpen meestal in kleine bedrijfjes en met de hand gemaakt, in ambachtelijke werkplaatsen. Door de groei van de bevolking was er echter behoefte aan steeds meer producten. Om aan deze vraag te kunnen voldoen werden er fabrieken gebouwd, waarin met machines gewerkt werd.


Vóór de 19e eeuw werd alles gemaakt en aangedreven door menselijke kracht, of met behulp van dieren: voornamelijk paardenkracht. Je had koetsen, paardentrams en de trekschuit die door de kanalen werd getrokken - door een paard op de oever natuurlijk, niet zwemmend. Ook werd er gebruik gemaakt van windkracht (windmolens) en waterkracht (watermolens), waarbij water en wind de energie leverden om dingen in beweging te brengen. Want daar ging het om: beweging. Met die beweging kon men machines het werk van handarbeid laten doen.


Met de uitvinding van de stoommachine in de 19e eeuw is de industriële revolutie begonnen. In de fabrieken kon daarmee de mechanisatie worden ontwikkeld: de productie van goederen in fabrieken met machines. Dit alles - die massaproductie in fabrieken – noemen we industrialisatie.


Toen de elektriciteit werd uitgevonden en toegepast (rond 1900) kregen de industrie en economie nog eens een nieuwe boost, ofwel opleving. Ook vond men een nieuwe manier uit om staal te maken, om niet te spreken van de uitvinding van de benzinemotor.


Rijk tegen arm

Het waren de rijken die eigenaar waren van die fabrieken en machines – de productiemiddelen -, want die kostten een hoop geld. Arbeiders konden alleen hun ongeschoolde arbeid verkopen door in de fabrieken te gaan werken. Er was echter zóveel aanbod dat de lonen laag waren en de werktijden lang. “Voor jou tien anderen,” werd er gezegd als je erover klaagde. De geschiedenis van de industrialisatie is dus ook een geschiedenis van rijk tegenover arm. Met alle politieke gevolgen van dien.


De gevolgen van de industrialisatie

De opkomst van de industrialisatie had grote gevolgen, op sociaal, economisch en politiek gebied.


Sociaal-maatschappelijke gevolgen

1. Armoede en ellende

De eigenaren van fabrieken hielden de lonen van arbeiders laag, om zo zelf meer te kunnen verdienen. Het aanbod van de arbeiders was hoog, omdat de arbeid ongeschoold was. Hierdoor was de werkloosheid groot. Er was sprake van vrouwen- en kinderarbeid. Zij konden helpen om meer inkomsten te krijgen. Er ontstonden daardoor veel grote gezinnen.


Zoals je net hebt gelezen waren de werkdagen erg lang: vaak 12 tot wel 14 uur per dag. Daarnaast waren de leefomstandigheden in de grote steden waar de fabrieken stonden ook nog een beroerd. De huizen waren klein, de lucht was ongezond, er was geen riolering en ook geen stromend water. Je kon daardoor niet hygiënisch leven, wat weer als gevolg had dat er veel besmettelijke ziektes heersten. Ook was het werk in de fabrieken vaak gevaarlijk: er waren geen veiligheidsvoorschriften en ongelukken kwamen dan ook veel voor.


Dit alles bij elkaar wordt de ‘sociale kwestie’ genoemd, al noemden anderen het gewoon uitbuiting. De regering begreep op een gegeven moment dat het uit de hand ging lopen, want voor je het wist was er alweer een nieuwe revolutie..


2. Migratie en verstedelijking

Een ander gevolg van de industrialisatie was de trek naar de grote steden: migratie. Op het platteland en in de dorpen was nog nauwelijks werk en dus hoopte men op werk in de steden. De maatschappij veranderde van een rurale (plattelandse) naar een industriële samenleving.


3. Bevolkingsgroei

Hoewel de hygiënische omstandigheden bij de laagste klassen erbarmelijk waren, werd in de medische wereld grote vooruitgang geboekt. Dat gebeurde dankzij allerlei nieuwe uitvindingen. Mensen gingen daardoor – in het algemeen – langer leven. Samen met de steeds grotere gezinnen betekende dat: bevolkingsgroei. In 1900 waren er nog zo’n 5 miljoen mensen in Nederland, terwijl dat in er 1920 al 7 miljoen waren. Gezien de leefomstandigheden in die tijd was dat een klein wonder.


Economische gevolgen van de industrialisatie

1. Meer welvaart

Economisch gezien werd de industrie dus belangrijker als inkomstenbron voor de rijken, maar ook voor het land als geheel: er kon nu namelijk meer belasting worden gevraagd.


De economie van Nederland dreef vroeger voornamelijk op de landbouw, veeteelt, nijverheid en handel. Dankzij de industrialisatie lag de focus nu meer op de industrie en de handel met het buitenland. Gemiddeld gezien groeide de welkaart, maar de arme massa deelde daar nauwelijks in. Wat zij wel konden merken van de groeiende welvaart, was dat verschillende producten goedkoper werden dankzij de massaproductie van goederen.


2. Uitbreidende infrastructuur: wegen en vervoer

Ook de afdeling wegen en vervoer groeide sterk. De industrie vroeg om een sterk verbeterde infrastructuur. De infrastructuur in een land is het geheel van voorzieningen die nodig zijn om het verkeer en vervoer goed te laten lopen.


Het kwam erop neer dat men de bereikbaarheid van de stad en industrie drastisch moest uitbreiden. De grondstoffen voor de producten moesten naar de fabrieken – soms vanuit het buitenland – en de gemaakte producten moesten vervolgens naar de afzetgebieden. Dit waren kopers, winkels of andere bedrijven. Stoomlocomotieven hadden spoorlijnen nodig, op stoom varende vrachtschepen wilden betere kanalen en de auto’s – die later volgden – hadden wegen nodig.


Politieke gevolgen van de industrialisatie

In het begin van de industrialisatie waren er nog geen wetten om de positie van arbeiders te beschermen. Er ontstonden later daarom partijen en vakbonden, die het voor de arbeiders opnamen.


1. Socialisme

Zo ontstond het socialisme: het idee dat de kanslozen en armen beschermd en verheven moesten worden. Dat kwam overwaaien uit het buitenland, net als het communisme. Het communisme – een variant van het socialisme – was tegen privébezit van land en bedrijven. Ook vond zij dat de staat namens de arbeiders de productiemiddelen en de fabrieken moest bezitten. Alles moest eerlijk verdeeld worden.


Ook de andere politieke partijen begrepen dat ze hier iets aan moesten veranderen, voordat de arbeiders in opstand zouden komen en er een revolutie in Nederland zou uitbreken. Ze stemden in met een aantal wetten om het leed te verzachten. De belangrijkste zijn:


- Het Kinderwetje van Van Houten (1874). Hierin werd kinderarbeid onder de twaalf jaar verboden.

- De arbeidswet (1889). Hierin werd nachtarbeid voor vrouwen en kinderen verboden, om het gezin te beschermen.

- De ongevallenwet (1901). Hierin stond dat arbeiders verplicht verzekerd moesten zijn tegen ongevallen op het werk. Hun werkgevers – de fabriekseigenaren – werkten hier in de eerste jaren in de praktijk niet van harte aan mee.

- De woningwet (1901). Met de woningwet werd het bouwen en bewonen van krotten – ongezonde woningen – verboden.


2. Vakbonden

Een vakbond is een vereniging waarin werknemers – arbeiders – bespreken hoe zij willen dat hun werk georganiseerd wordt; op welke voorwaarden en tegen welke betaling (bijvoorbeeld). Vakbonden bleven nog lange tijd verboden, maar ondanks de verboden kwamen er toch steeds meer.


De vakbonden organiseerden stakingen, petities en demonstraties. Hun leiders probeerden de arbeiders te vertegenwoordigen bij onderhandelingen over werkomstandigheden en loon. Bij de spoorwegen was er een grote bond. Ook was er een grote ambtenarenbond, voor mensen die voor de overheid werkten.


Typisch Nederlands was echter dat vele vakbonden verdeeld waren in katholiek, socialistisch of protestants: het zuilensysteem. Dit zorgde ervoor dat hun posities aanvankelijk verzwakten, omdat ze niet samenwerkten.