Biologie

2. Interacties in en tussen ecosystemen

Gegeven door:
Magali de Rooy
Beschrijving Begrippen

In deze samenvatting voor biologie gaan we het hebben over interacties binnen ecosystemen en tussen ecosystemen. Termen die aan bod komen zijn onder andere: tolerantie, concurrentie, specialisatie, klimaatomstandigheden, samenwerkingen (voedselrelaties) en microklimaten.

Competitie

Proces van concurrentie waarbij individuen elkaar in hun bestaan nadelig beïnvloeden door  een gemeenschappelijke beperkende milieufactor. Competitie kan binnen de soort en tussen soorten optreden.

Microklimaat

Een lokaal klimaat dat erg verschilt van het omringende klimaat.

Successie

Verandering in de soortensamenstelling van een levensgemeenschap in de loop van de tijd zodat deze geleidelijk overgaat in een andere.

Symbiose

Langdurige samenleving van individuen van verschillende soorten. Er bestaan drie typen symbiose: mutualisme, commensalisme en parasitisme.

Versterkt broeikaseffect

De verhoogde concentraties aan broeikasgassen in de atmosfeer versterken het natuurlijke broeikaseffect en leiden bijgevolg tot een verhoging van de gemiddelde aardtemperatuur én dus tot een globale klimaatverandering.

Voedselrelaties

Relaties tussen twee soorten organismen, waarbij de ene soort als voedsel dient voor de ander.

Voedselweb

Het geheel van voedselrelaties binnen een leefgemeenschap.

P1: Regulatie van ecosystemen

P2: Interactie in ecosystemen

P3: Soortvorming

Tolerantie

Om te beginnen: een belangrijk begrip dat te maken heeft met het overleven in een bepaald ecosysteem is tolerantie. De tolerantie van een organisme is het vermogen om veranderingen in een abiotische factor te verdragen. Abiotische factoren binnen een ecosysteem kunnen veranderen, maar zolang het de tolerantie van een organisme voor die specifieke factor niet overschrijdt, is het in orde. Een voorbeeld hiervan is temperatuur. Mensen hebben een hoge tolerantie voor temperatuur, gezien er mensen in allerlei verschillende klimaten leven, van warm tot koud. Dit geldt trouwens ook voor luchtvochtigheid; er wonen mensen in of bij de vochtige jungle, maar ook in de droge woestijn.

 

Tolerantiecurve

Per soort verschillen de toleranties voor verschillende abiotische factoren, en per soort bestaan er dus optimale leefomstandigheden. Als je dat uit zou zetten op een grafiek, dan noem je dit de optimumkromme of tolerantiecurve. Elke soort heeft dus per abiotische factor een tolerantiecurve met een tolerantiegebied erin. Als je zo’n kromme afleest, kun je daar een aantal dingen aan zien:


-    De tolerantiegrenzen: binnen deze grenzen kunnen individuen van deze soort schommelingen van deze abiotische factor verdragen

-    Bij het optimum zijn de omstandigheden het gunstigst, en heeft de soort voor die factor de hoogste overlevingskans

 

Verspreidingsgebieden van populaties

Hoe hoog de tolerantie van een soort of populatie is voor een bepaalde abiotische factor, bepaalt het verspreidingsgebied van deze groep; waar op aarde ze wel, en waar ze niet kunnen overleven. Hoe hoger de tolerantie voor verscheidene abiotische factoren, hoe uitgebreider het verspreidingsgebied of de habitat van een soort zal zijn. Een soort met een lage tolerantie voor temperatuur, zal maar op beperkte stukken kunnen leven. Een soort die alleen zuurstof uit water kan halen en niet uit lucht, zal nooit op land kunnen leven. Daarom reikt het verspreidingsgebied van vissen niet verder dan water.

 

Beperkende factor

Iets dat je niet aan één optimumkromme kunt aflezen maar dat wel erg belangrijk is, is de term beperkende factor. De beperkende factor is de abiotische factor waarvoor deze soort het minste tolerantie is; deze factor zal in het zoeken en vinden van een geschikte leefomgeving de meeste problemen opleveren. Een beperkende factor kun je ook omschrijven als “tekorten waardoor bepaalde processen in organismen geremd worden”.

 

Concurrentie en competitie

Elk ecosysteem heeft maar een bepaalde hoeveelheid faciliteiten ter beschikking. Daarnaast zullen er meerdere soorten zijn met dezelfde optimumkrommes voor bepaalde abiotische factoren, en met dus min of meer hetzelfde verspreidingsgebied. Het is dus misschien niet meer dan logisch dat er concurrentie kan ontstaan binnen een ecosysteem. Er zijn meerdere soorten van competitie: intraspecifieke competitie tussen soortgenoten, en interspecifieke competitie tussen individuen van verschillende soorten.

 

Verder is er bijvoorbeeld ook competitie binnen voortplanting: in sommige diersoorten vechten vrouwtjes om zich te mogen voortplanten met de leider van de groep, in andere diersoorten concurreren mannetjes om de beschikbare vrouwtjes.

 

Concurrentie voorkomen

Een manier om concurrentie tegen te gaan is het vormen van een territorium: Een bepaald individu of een bepaalde groep heeft zijn eigen gebied, en hoeft dus niet te concurreren om voedsel, ruimte, zonlicht (in het geval van planten) of water; in een goed territorium is dit allemaal te vinden. Het bewaken en behouden van een territorium gaat er vaak om om soortgenoten te weren uit dit gebied, zodat er genoeg voedsel en ruimte blijft voor de beheerders van dit territorium.

 

Een andere manier is concurrentie te voorkomen is specialisatie. Diersoorten specialiseren zich steeds meer, en krijgen steeds specifiekere eigenschappen. Daardoor worden ze wat meer verschillend van andere soorten; zo heeft elke soort zijn eigen benodigdheden, plek en functie binnen een ecosysteem, en zal er minder competitie zijn om dezelfde dingen.

 

Over het algemeen is het zo dat de individuen die het best zijn aangepast aan de omgeving, het vaakst ‘winnen’ in de competitiestrijd, en dus de meeste overlevings- en voortplantingskans hebben. Dit noem je natuurlijke selectie, en in het kort betekent dat dat de best aangepaste individuen de overhand zullen krijgen in een populatie. De slecht aangepaste individuen langzaam zullen daarentegen uitsterven, omdat ze continu de concurrentie blijven verliezen.

 

Macro- en microklimaat

Het aanpassen aan de omgeving gaat voornamelijk over aanpassing aan abiotische factoren. Maar, in een ecosysteem zijn de abiotische factoren niet overal hetzelfde; je kunt hierin onderscheid maken tussen een macroklimaat en een microklimaat. Het macroklimaat is ongeveer het ‘gemiddelde’ van de omstandigheden in een gebied, terwijl een microklimaat heel specifiek is voor een kleinere plek. Bijvoorbeeld; een vrij droog macroklimaat, met wat vochtigere en vruchtbare grond langs de oevers van een beekje. Die oevers kunnen dan een microklimaat vormen voor specifieke organismen die daar leven.

 

Samenwerking

Een andere manier van interactie binnen of tussen soorten, naast concurrentie, is samenwerking. Het doel van samenwerken is dat beide partijen iets aan de samenwerking hebben. Als de ene soort de andere soort nodig heeft om zich voort te planten, dan noem je dit een voortplantingsrelatie. Een voorbeeld hiervan zijn vogels die zaadjes van planten opeten en ergens anders weer laten vallen met hun ontlasting, waardoor de plant daar kan gaan groeien.